maandag 8 oktober 2012

De EUlifant In De Onderwijskamer (II)

EUlifant
Rinooy Kan, Elsevier, zaterdag 09/06/2012:
"Op essentiële terreinen als onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid is onze nationale ruimte nog volledig intact." (lees hier)
Nederlandse universiteiten en HBO's worden grotendeels door de overheid bekostigt. Zonder die overheidsbijdrage zou zeer waarschijnlijk een groot deel van onze universiteiten en HBO's de deuren moeten sluiten. In de 'Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek', die sinds 1 september 2002 van kracht is, is bepaald dat alleen geaccrediteerde opleidingen mogen door de overheid erkende diploma's uitreiken en kunnen op overheidsfinanciering rekenen. Ook het recht van studenten op studiefinanciering hangt af van het studeren aan een geaccrediteerde opleiding (lees hier).

Accreditatie is een soort keuring waarbij de kwaliteit van het onderwijs bij instellingen voor hoger onderwijs onderzocht wordt door een onafhankelijke accreditatieorganisatie. Deze accreditatie wordt uitgevoerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). Het beoordelingskader en de criteria die de NVAO bij de accreditatie van hoger onderwijsinstellingen in Nederland gebruikt, en waarvan hun bestaan en kwaliteit sterk afhangt, worden niet in Den Haag bepaald, maar diep in de krochten van de Brusselse bureaucratie. Zo verantwoordt de NVAO haar eigen beoordelingskaders:
"Bij het opstellen van de kaders zijn de Europese richtlijnen voor de interne kwaliteitszorg van instellingen richtinggevend geweest. Deze zijn te vinden in [...] in the European Higher Education Area’ (‘European Standards and Guidelines’; ESG) van het Europese netwerk voor kwaliteitszorgagentschappen, de European Association for Quality Assurance (ENQA)." (lees hier). 
Een organisatie zoals de bovengenoemde ENQA is opgericht in het kader van het Bolognaproces en werkt binnen de doelstellingen van de Bolognaverklaring. In die organisatie hebben lidstaten als zodanig geen enkele rol. Nederland, zoals andere lidstaten, heeft dus geen invloed op de activiteiten van deze organisatie die onze onderwijskwaliteit beïnvloedt. Die organisatie wordt deels door de EU gefinancierd (the Lifelong Learning Programme of the European Union) en zetelt in Brussel.

Artikel 5a.2a.van de 'Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek' bepaalt dat het accreditatiekader de goedkeuring van de minister nodig heeft. In die zin heeft de Nederlandse staat enige invloed op dat kader, er is sprake van enige nationale ruimte. De minister bemoeit zich echter niet met de inhoud daarvan en zijn goedkeuring heeft niets te maken met onderwijs-inhoudelijke zaken, maar met de extreme mogelijkheid dat het kader in strijd zou zijn met het recht en/of met het algemeen belang. Met andere woorden, de Nederlandse staat heeft wel formele invloed op de inhoud van de accreditatiekaders, maar weinig inhoudelijke invloed. Als het gaat om de relatie tussen de EU en de lidstaten is dit een cruciaal onderscheid, dat we in dit verband niet uit het oog mogen verliezen.

Uitspraken zoals de hierboven geciteerde uitspraak van Rinooy Kan zijn niet pertinent onwaar, maar vaak maar half waar. Ze zijn vaak gebaseerd op het feit dat in EU-verband hebben nationale staten vaak formele macht. Ze kunnen zich immers uit Europese verdragen en samenwerkingsverbanden, zoals het genoemde Bolognaproces, vaak terug trekken en in die zin hebben zij het laatste woord. Maar zolang zij het niet doen, hebben ze vaak vrij weinig inhoudelijke macht, dan zit de eurocratie achter het stuur. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten