woensdag 28 december 2011

Onze Parlementariërs Reageren...

Hierbij de reactie van de CDA Tweede Kamerfractie op de brief die een tijdje geleden op onze blog gepubliceerd werd:

"Onze fractie stelt zich in deze op het navolgende standpunt;

Het CDA is voorstander van een duurzaam vredesakkoord voor het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Wij vinden dat Nederland zich daar internationaal voor moet inzetten. Uitgangspunt daarbij is de tweestatenoplossing met de grenzen zoals die golden in 1967. Om dit te bereiken is de opbouw van een Palestijnse Staat noodzakelijk. Alleen als de twee partijen met elkaar aan tafel gaan zitten en bereid zijn te zoeken naar compromissen zien wij dat er vooruitgang geboekt kan worden in dit proces. Hiervoor zullen beide partijen af moeten zien van eenzijdige stappen.

Het ontwikkelingsgeld aan de PA wordt niet altijd effectief besteed. De CDA-fractie heeft meermalen opgeroepen tot betere besteding en grotere transparantie. Daarnaast hebben we een motie gesteund die de Palestijnse Staat opriep af te zien van verheerlijking van geweld. Een sterke Palestijnse Staat is een voorwaarde voor vrede in het Midden-Oosten. Alleen door krachten te steunen die bereid zijn tot het sluiten van compromissen en elkaar kunnen vinden in het uiteindelijke doel, een twee-staten-oplossing,

Met vriendelijke groet,

CDA Tweede Kamerfractie
Publieksvoorlichting"

Is dit een antwoord op de vragen die in die brief gesteld werden? We zullen zeker op terug komen!

vrijdag 23 december 2011

Kerstgedachte

"Human history is not the battle of good struggling to overcome evil. It is a battle fought by a great evil struggling to crush a small kernel of human kindness. But if what is human in human beings has not been destroyed even now, then evil will never conquer." (Vasily Grossman, Life and Fate)

dinsdag 20 december 2011

Een Brief aan Onze Parlementariërs

De schrijvers van de onderstaande brief wilden die graag op deze blog publiceren, bij deze dus:

Zondag, 18/12/2011
Aan de leden van de 2de Kamerfracties van de VVD, CDA en PVV
Betreft: ontwikkelingshulp aan de Palestijnse Autoriteit

Geachte 2de Kamerleden, geachte fractieleden van de VVD, CDA en PVV

Onlangs heeft de Europese Unie, waar Nederland lid van is, de jaarlijkse financiële hulp aan de Palestijnse Autoriteit (PA) met 100 miljoen euro verhoogd. Daarnaast financiert Nederland de PA door ontwikkelingshulp o.a. via bijdragen aan de VN (UNWRA) en subsidieverstrekking aan verschillende hulporganisaties.

De volgende feiten over de Palestijnse Autoriteit zijn echter alom bekend (zie bijvoorbeeld hier, hier, hier, hier, hier en hier):
  • de PA ontkent het bestaansrecht van de staat Israël handelt op verschillende manieren om dit doel te bereiken,
  • de PA streeft naar een Palestijnse staat die geheel Jodenvrij is (judenrein),
  • de PA bedrijft op grote schaal anti-Joodse en anti-Israëlische propaganda,
  • de PA onderdrukt de eigen bevolking en ondermijnt de democratie,
  • de financiële hulp aan de PA is disproportioneel hoog; en
  • de besteding van ontwikkelingshulp aan de PA is niet transparant
Op grond hiervan menen wij dat:
  • de directe en indirecte steun aan de PA moreel volstrekt onaanvaardbaar is,
  • deze steun niet in het belang van de vrede in het Midden-Oosten is,
  • deze steun niet in het belang van de Palestijnse bevolking zelf is; en
  • deze steun wellicht in strijd is met de geest van internationale verdragen, zoals de VN-handvest en de UVRM, en met andere internationale afspraken.
 Met dit schrijven willen we u graag vragen wat u als fractie van deze gang van zaken vinden en wat u aan deze gang van zaken willen doen.

In afwachting op uw reactie

Hoogachtend,

We zijn erg benieuwd naar de reacties van onze parlementariërs, we zullen dit verhaal zeker blijven volgen.

zondag 18 december 2011

De goocheltruc van de taalkunde -- of hoe 'het' verdwijnt.

‘Het’



Het’ verdwijnt uit het Nederlands, berichtte Mariëtte Kolkman van het Genootschap Onze Taal in het novembernummer van Onze Taal http://onzetaal.nl/uploads/editor/1111%20het.pdf?utm_source=Twitter&utm_medium=0211&utm_campaign=hetOT11 . Kleine kinderen en mensen die Nederlands als tweede taal leren, hebben moeite met het leren van het onderscheid tussen woorden die met ‘de’ en woorden die met ‘het’ aangeduid worden. Blijkbaar hebben beginnende sprekers van het Nederlands een voorkeur voor ‘het’. Daarbij komt nog dat ‘het’ niet alleen als lidwoord wordt gebruikt, maar ook als onbepaald en persoonlijk voornaamwoord, zoals in ‘Het regent’. Die variëteit aan grammaticale functies “kan voor verwarring zorgen”, aldus Kolkman, naar aanleiding van een onderzoek van taalwetenschappers van de Universiteit van Amsterdam.
         ‘Het’ houdt de taalwetenschap sowieso nogal bezig. Uit verschillende onderzoeken wordt geconcludeerd dat ‘de’ woorden niet alleen vaker voorkomen dan ‘het’ woorden, maar dat ‘het’ ook terrein wint.
         Volgt de verplichte vraag of de verdwijning van ‘het’ “erg” is. Volgt het voor taalwetenschappers obligate antwoord dat zulks niet erg is omdat taal nu eenmaal verandert. “De vraag waarom talen veranderen vindt Hans Bennis, directeur van het Meertens Instituut, hetzelfde als vragen waarom de bananen krom zijn.” “Het onderscheid tussenonzijdige en niet-onzijdige woorden is tegenwoordig totaal onzinnig” zegt Bennis ook nog.
         I beg to differ. ‘De moraal’ en ‘het moreel’ worden vaak verward, als ze ook nog eens hetzelfde lidwoord zouden krijgen, zou die verwarring alleen maar toenemen. ‘De idee’ duidt op een filosofische vakterm, terwijl ‘het idee’ staat voor een gedachte, plan of ingeving. Er zijn meer voorbeelden te vinden van woordparen waarin het woordgeslacht een betekenisverschil met zich meebrengt. Bovendien worden onzijdige woorden (‘het’ woorden dus) aangeduid met het betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’, terwijl ‘de’ woorden worden aangeduid met ‘die’. De mogelijkheden tot het maken van samengestelde zinnen zijn aanzienlijk groter en subtieler met het onderscheid dan zonder. De syntaxis van het Nederlands en daarmee de stijl en de literatuur zijn armer zonder woordgeslacht. Mijn hoogleraar algemene taalwetenschap hield ons altijd voor dat de taal altijd ingewikkelder is dan je denkt. Juist taalwetenschappers lijken die complexiteit echter nogal eens te vergeten.
          Er is echter ook een onderliggend probleem, dat je met een beetje goede wil filosofisch zou kunnen noemen. Dat probleem is dat taalwetenschappers taal beschouwen als iets dat zich voordoet, een verschijnsel dat zij sowieso alleen beschrijven, maar ook een verschijnsel dat nu eenmaal voortgaat zoals het voortgaat, wellicht volgens veelal nog te ontdekken wetmatigheden. Bennis zegt iets dergelijks, volgens hem zitten alle Germaanse talen in een proces waardoor het geslachtsonderscheid langzaam verdwijnt. In het Duits is die ontwikkeling nog nauwelijks begonnen. “Een proces” jawel. Wat voor een proces dat dan is, moet je de taalwetenschapper niet vragen.
         Het komt erop neer dat taalwetenschappers taal beschouwen als natuur. Nu is het inderdaad een feit dat alle mensen taal gebruiken en dus is er van nature een vermogen in ons om talig te zijn. Het is echter ook een feit dat alle culturen een vorm van tafelmanieren hebben, toch zullen weinigen concluderen dat tafelmanieren natuurlijk zijn. Tot tafelmanieren moet een kind worden opgevoed. Tot correct taalgebruik (of incorrect taalgebruik) ook.
         Maar, zal de taalwetenschapper protesteren, ‘correct’ is een normatief begrip, maar taal verandert gewoon. Hoezo gewoon? We spreken van correct taalgebruik zoals we van correcte tafelmanieren spreken, namelijk als een door-en-door normatief fenomeen. Taal is een kwestie van cultuur, nauwelijks van natuur. En cultuur is wezenlijk een kwestie van cultiveren, van opvoeden, van verzorgen. Cultuur is zorg dragen voor iets, of dat nu een museum is, klassieke muziek, kleding, of grammatica en spelling. Cultuur betekent dat je normen stelt, onderscheid maakt tussen juist en onjuist, beter en slechter. Cultuur betekent dat je kritisch bent; ‘kritisch’ komt van het Griekse woord ‘kritein’, onderscheid maken.
         In plaats van schouderophalend te reageren, zouden taalwetenschappers hun taak als cultuurwetenschappers serieus moeten nemen, en net zoals literatuurwetenschappers bijdragen aan de verzorging en verbreiding van literatuur en kunsthistorici bijdragen aan onze museumcultuur, zouden taalwetenschappers de cultuur van het Nederlands moeten bevorderen. Het behoud van ‘het’ is, zoals zoveel dingen in het Nederland van vandaag en altijd, een kwestie van het onderwijs.


Maar juist aan de onderwijsopvatting van de taalwetenschappers schort het één en ander. Hoogleraar taalvariatie Bennis doet in dat verband namelijk een opmerkelijke uitspraak: “Het lijkt erop dat er een relatie is tussen hoeveel mensen een taal als tweede taal leren en de afname van bepaalde taalelementen zoals geslachtskenmerken”, citeert Kolkman de Amsterdamse hoogleraar. In alle multiculturele blijheid zegt Bennis dus eigenlijk dat het aan de Marrokanen ligt  samenhangt met de multiculturele samenleving dat het Nederlands verandert.
         Omdat Bennis nu eenmaal van mening is, zoals hij om methodologische redenen wel moet zijn, dat taal nu eenmaal verandert, kan hij daar als wetenschapper geen bezwaar tegen hebben, maar het ook niet goedkeuren. Maar dat doet hij juist wel en vrijwel alle taalwetenschappers met hem. Bennis noemt het “niet erg” dat ‘het’ verdwijnt; het woordgeslacht is volgens hem “totaal onzinnig”. Anders gezegd, het is niet slecht dat taal verandert. Dat is niets meer of minder dan een versluierd normatief standpunt. Uit het normatieve standpunt dat taalverandering in orde is, volgt als bij klokslag het even normatieve standpunt dat het niet alleen zinloos maar zelfs kwalijk is te proberen er iets aan te doen.
         Scholieren en studenten corrigeren op grammatica en spelling is fout. Jongeren en allochtonen hebben namelijk een andere kijk op de taal dan wij. Achter deze positie schuilen twee dingen, namelijk gemakzucht en een ontzettend dédain ten opzichte van mensen die niet dezelfde onderwijsachtergrond hebben als de hooggeleerde heer zelf, want denk je nu echt dat Bennis er ook maar over piekert om zelf ‘het’ niet meer te gebruiken, ‘Poldernederlands’ te spreken of elke bewering die hij doet te besluiten met ‘ik sweer het je’? Zoals de Labourpoliticus die zei alleen maar openbare scholen te willen, zijn kinderen naar een privéschool stuurde, zo spreekt Bennis keurig ABN. Jongeren en allochtonen leren nu eenmaal geen ABN, of zoals taalwetenschappers zeggen, Algemeen Nederlands meer. Zij spreken jeugdtaal of straattaal en dat moet je begrijpen en eigenlijk ook mooi vinden, want dat is nu eenmaal hun cultuur, die dus eigenlijk natuur is, maar dat had u nu al wel door.
         Hoogleraren horen natuurlijk ook ABN te spreken, maar zij horen ook zorg te dragen voor het cultuurgoed dat de Nederlandse taal is. We zouden een Nederlandse academie moeten hebben, die niet bestaat uit dolgeworden schoolmeesters die elke tien jaar een nieuwe spelling en grammatica willen invoeren, maar uit erudiete schrijvers en geleerden die de taal trachten te bewaren door het taalonderwijs te bevorderen, de literatuur – vooral de oudere en wat vergeten literatuur – onder de aandacht te brengen en te stimuleren dat het Nederlands vertaald en verbreid wordt. Een belangrijk begin daarvan zou zijn dat buitenlandse uitwisselingsstudenten verplicht Nederlands moeten leren en dat het universitair onderwijs uitsluitend in het Nederlands gegeven wordt. Maar dat terzijde.
         Keren we terug naar het hoofdpunt. Als het zo is dat allochtonen en jongeren in het algemeen slechter Nederlands spreken dan oudere Nederlanders met een vergelijkbaar diploma, dan is dat geen natuurverschijnsel, maar een cultuurramp, die met cultuurlijke middelen kan worden gekeerd. Kinderen moeten spellings- en grammaticaregels van buiten leren, veel lezen en literaire teksten uit hun hoofd leren en in het openbaar leren spreken. Daarbij zijn geleerde en uiterst taalvaardige docenten van het grootste belang. Een taal is de uitdrukking van de ziel van een volk, zeiden eminente taalkundigen als Vossler en Spitzer nog in de vorige eeuw. Dat betekent dat wat een cultuur tot stand kan brengen onlosmakelijk verbonden is met de toestand van de taal. Als zelfs lidwoorden verloren gaan, dan is het met die cultuur niet best gesteld.

Mercurius Noviomagensis

vrijdag 16 december 2011

Uitkeringen en mensenrechten

Al jaren worden uitkeringsgerechtigden ( in de volksmond zo heerlijk neutraal ‘uitkeringstrekkers’ genoemd)  gedwongen om bijna elk soort baan aan te nemen. Het maakt dan niet uit of dit werk nou geschikt voor ze is. De uitkering wordt gekort als de baan niet wordt aangenomen. Het huidige kabinet zet deze lijn door. 
Maar beseffen het kabinet en het parlement wel dat ze hier de mensenrechten mee schenden? Kijk maar naar artikel 23, lid 1 van de universele verklaring van de rechten van de mens van de VN.:
Article 23.
·         (1) Everyone has the right to work, to free choice of employment, to just and favourable conditions of work and to protection against unemployment.
·         (2) Everyone, without any discrimination, has the right to equal pay for equal work.
·         (3) Everyone who works has the right to just and favourable remuneration ensuring for himself and his family an existence worthy of human dignity, and supplemented, if necessary, by other means of social protection.
·         (4) Everyone has the right to form and to join trade unions for the protection of his interests.
De regering moet, indien ze zich aan deze verklaring willen houden,  per direct met de hierboven beschreven praktijk stoppen.

Ludwig Kamphausen
Bron: http://www.un.org/en/documents/udhr/

dinsdag 6 december 2011

Israël en de Arabische Revolutie

De Arabische revolutie die ruim een jaar geleden begon is nog niet over, maar de algemene contouren van de uitkomst van die revolutie worden inmiddels zichtbaar. De oude regimes die geen vrienden van Israël waren, maar die zich enigszins pragmatisch opstelden hebben plaats gemaakt voor met name religieuze krachten zoals de Moslimbroederschap in Egypte wiens werkelijke opstelling ten aanzien van Israël moet nog blijken, maar wiens ideologie, geschiedenis en recente uitspraken weinig goeds beloven.

Tegen deze achtergrond is er de afgelopen tijd weleens beweerd dat Israël snel de relaties met haar buren en vooral met de Palestijnen zou moeten verbeteren o.a. door zich achter de linies van mei 1967 terug te trekken en de bouw van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever te staken (zie bijvoorbeeld hier). Alleen op die manier zou Israël een snel groeiend internationaal isolement kunnen voorkomen en de dreiging van een oorlog met haar buren afwenden. Een heldere verwoording van deze ‘vredesstrategie’ is Mint Jan Fabers “Israël moet buigen”, dat al een tijdje geleden in Trouw verscheen:

“Tijdens een recent bezoek aan Egypte maakte ik mij in toenemende mate zorgen over de toekomst van de staat Israël. Ondanks de verscheidenheid aan groepen en mensen die ik tegenkwam op het fameuze Tahrir-plein, was er duidelijk sprake van een gemeenschappelijke vijand - Israël - en een wederopstanding van het Arabisch nationalisme. Wat ik meemaakte, voorspelt weinig goeds voor de toekomst. Zo was er de bestorming van de ambassade van Israël, waarbij Egyptische militairen, enkele rijen dik, aanvankelijk toekeken. Een reactie ter plekke de volgende dag: "Sadat en Moebarak hebben Israël altijd de hand boven het hoofd gehouden ten koste van de Palestijnen. De rollen worden nu omgekeerd. De tijd is er rijp voor." Israël heeft twee mogelijkheden om de nieuwe tijd onder ogen te zien. Het kan het vredesproces laten voor wat het is - vooral een show voor zijn buitenlandse vrienden - en zich verschansen in zijn groeiend bastion, vertrouwend op militaire kracht, inclusief de atoombom. Of het kan zich realiseren dat er maar één weg is die leidt naar vrede met de Palestijnen en de andere Arabische buren en dat is door het opgeven van de bezetting.”

Een aantal kleine nuanceringen en vraagtekens bij dit argument voor de zogenaamde vredesstrategie van Israël naar aanleiding van de Arabische revolutie:

1.

In het verleden heeft Israël zich een aantal keer uit gebieden over de “grenzen” van mei 1967 teruggetrokken. De resultaten van deze terugtrekkingen waren over het algemeen negatief voor Israël. Deze negatieve ervaringen uit het verleden betekenen niet per definitie dat de vredesstrategie nooit zou kunnen werken, maar ze geven wel te denken. 

In 2005 heeft Israël zich eenzijdig teruggetrokken uit de Gazastrook en in 2000 uit het zuiden van Libanon. De consequenties daarvan voor de veiligheid van Israël zijn in beide gevallen dramatisch slecht geweest. Beide gebieden zijn binnen de kortste keer onder de controle gekomen van zeer radicale terreurgroepen, Hamas in Gaza en Hizballah in Libanon. En zoals we allemaal weten, deze gebieden worden onder meer gebruikt als uitvalbases voor talloze aanvallen op Israëlische burgers en militairen en voor het stationeren van een enorme hoeveelheid wapens waarmee elke plaats in Israël inmiddels bereikt kan worden.

Deze territoriale concessies hebben de internationale positie en aanzien van Israël ook niet verbeterd. Door de snelle verslechtering van de veiligheidssituatie in deze gebieden was Israël al snel genoodzaakt om impopulaire maatregelen te nemen, zoals de gedeeltelijke blokkade van de Gazastrook en operatie ‘Cast Lead’ (2008/9). Deze maatregelen hebben vervolgens het internationale isolement en delegitimatie van Israël alleen maar in de hand gewerkt. Het Goldstonerapport, de Gazavloten en het mediacircus rond de Libanon-oorlog van 2006 zijn maar een aantal voorbeelden hiervan. De trieste les voor Israël is dat het eigenlijk niet zoveel uitmaakt wat het doet. De geweldscyclus is niet zomaar te doorbreken door politiek correcte acties, o.a. omdat partijen zoals de Hamas, Islamitisch Jihad, Tanzim, Syrië, Hezbollah of Iran geen belang bij een vreedzame co-existentie hebben, en dus zou Israël genoodzaakt blijven om politiek incorrecte maatregelen te nemen, die de internationale positie van Israël in de regel niet helpen.

Helaas lijkt de vrede tussen Israël en Egypte het zelfde lot beschoren. Die vrede waarbij Egypte alle gebieden terug kreeg die door Israël in juni 1967 veroverd waren, en die tot voor kort het hoopvolle symbool was van de mogelijkheid van een vreedzame co-existentie tussen Israël en haar Arabische buurlanden, is sinds de Egyptische revolutie bijna een scheldwoord geworden. Deze vrede zou immers het instrument zijn van duistere belangen (lees deze blog van de geniale hoofdredacteur van nrc next), een belangrijke oorzaak van de onderdrukking van de Egyptische bevolking door de militaire regimes van Sadat en Mubarak en een vrijbrief voor Israël om de Palestijnen te mogen onderdrukken. Het directe resultaat van deze afwaardering van die vrede is dat zelfs Egyptische ministers tegenwoordig openlijk oproepen tot “herziening” van dat vredesakkoord.

Ook op veiligheidsgebied zijn de recente ontwikkelingen niet bepaald hoopvol. Sinds de Egyptische revolutie heeft Israël te maken gehad met dodelijke aanslagen op Israëlische burgers en militairen vanuit Egypte, de gasleiding van Egypte naar Israël en Jordanië is al 8 keer opgeblazen, de Israëlische ambassade in Caïro was bestormd en de Sinaï is een soort niemandsland geworden dat van vijandige elementen wemelt. Daarnaast zien we de zorgwekkende toenadering tussen Abbas en Hamas, die door het ‘nieuwe’ Egypte gesponsord en gesteund wordt en die volgens kenners eerder op de radicalisering van Abbas duidt dan op een nieuwe gematigde koers van de Hamas. Abbas past zich immers aan aan het nieuwe door Islamisten gedomineerde Midden-Oosten.

2.

Anti-Israëlische gevoelens in Egypte, en de rest van de Arabische wereld, zijn niet noodzakelijk het resultaat van het Palestijnse-Israëlische conflict en daarom zou het oplossen van dat conflict die gevoelens waarschijnlijk ook niet doen verdwijnen. In zoverre zulke gevoelens bepalend zijn voor het beleid van Egypte en andere Arabische staten ten aanzien van Israël zou de vredesstrategie daarom waarschijnlijk niet werken.

De vaak felle anti-Israëlische sentimenten in bijvoorbeeld de Egyptische samenleving, die ook Mint Jan Faber zijn opgevallen, hebben wellicht iets te maken met het Israëlische-Palestijnse conflict. Menige Egyptenaren voelen zich immers verbonden met het trieste lot van de Palestijnen en houden Israël daarvoor verantwoordelijk. Wat echter opvalt aan dit anti-Israëlische sentiment is het uitzonderlijke agressieve en selectieve karakter daarvan. We zitten, bij wijze van spreken, al jaren te wachten op de bestorming van de ambassades van Libië, Syrië, Turkije, Soedan, Algerije, Jemen, Afghanistan, Iran…Dit bewijst natuurlijk niet dat de woede van de menigte in Egypte (of elders in de Arabische wereld) geheel ongegrond is, maar wel, dat die woede nog andere motieven heeft.

Te denken valt in dit verband aan de interne politieke functie van anti-Israël-propaganda in de Arabische wereld. Het opwekken van anti-Israëlische sentimenten is immers een van de manieren waarop impopulaire Arabische regeringen hun positie probeerden te bestendigen. Een andere bron van anti-Israëlische en anti-Joodse sentimenten is het Islamisme. De Moslimbroederschap (MB), met haar religieuze Naziachtige Jodenhaat heeft een bijzondere negatieve invloed gehad op de ontwikkeling van de Joodse-Arabische verhoudingen, die afhankelijk niet vijandig waren. Naast religie spelen nationale gevoelens ook een belangrijke rol, zeker in staten zoals Egypte, die een relatief sterke nationalistische traditie combineren met een lange en soms pijnlijke oorlogsgeschiedenis met Israël hebben.

Dat de felle anti-Israëlische en anti-Joodse sentimenten in de Arabische wereld niet volledig toe te schrijven zijn aan de “bezetting” van de Westelijke Jordaanoever in juni 1967 is ook eenvoudig af te leiden van het feit dat zulke sentimenten al lang voor die bezetting ruimschoots aanwezig waren. De proliferatie van Naziachtige Jodenhaat door de MB in het toenmalige Palestina en Egypte vond plaats al in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. De Arabische landen hebben in 1947 de oprichting van de staat Israël door de VN niet erkend en hebben Israël al in 1948/49 geprobeerd van de kaart te vegen. En hier een fragment uit een toesprak van de toenmalige Syrische minister van defensie Hafez el Assad uit mei 1967, dus net voor de Zesdaagse oorlog:

“Our forces are now entirely ready not only to repulse the aggression, but to initiate the act of liberation itself, and to explode the Zionist presence in the Arab homeland. The Syrian army, with its finger on the trigger, is united....I, as a military man, believe that the time has come to enter into a battle of annihilation” (Leibler, I. (1972), The Case For Israel, Australia: The Globe Press, p. 60.)

3.

Als we de Palestijnen zelf mogen geloven, of beter gezegd de Palestijnse politieke leiders, dan draait het conflict met Israël niet zozeer om de “grenzen”, maar om het bestaan van de staat Israël aan zich. Hedendaagse Palestijnse politieke leiders, van Abbas tot de Hamas, laten nauwelijks een gelegenheid aan hen voorbij gaan zonder de wereld (in het Arabisch) te vertellen dat ze de vernietiging van de staat Israël nastreven en dat ze de verschillende akkoorden en afspraken met Israël slechts als stappen zien op weg naar dat einddoel. Dit is bijvoorbeeld Abbas Zaki een prominent lid van “president”Abbas’ Fatah-beweging:

“Een akkoord zou moeten gebaseerd worden op de grenzen van 4 juni 1967. Wanneer wij zeggen dat een akkoord op deze grenzen zou moeten worden gebaseerd, begrijpt president [Abbas], begrijpen wij en weet iedereen dat het grotere doel niet in één keer kan worden verwezenlijkt. Wanneer Israël zich uit Jeruzalem terugtrekt, de 650.000 kolonisten evacueert en de [veiligheids-]muur ontmantelt, wat zal er dan van Israël worden? Dat zal het einde [van Israël] betekenen Als wij zeggen dat wij Israël willen wegvagen [van de map]… Komaan zeg, zoiets [zeggen] ligt veel te moeilijk. Het is geen [aanvaardbare] politiek om zoiets te zeggen. Zeg deze dingen niet aan de wereld. Hou die voor jezelf. (Met dank aan brabosh.com).

Een dit is vers van de pers:

“Marcus and Zilberdik began their in-depth review of PA-approved media in May 2010, to determine how the PA responded to its commitments as put forth by the Quartet: to espouse nonviolence, to recognize the Jewish State of Israel, and to accept it as a partner for peace. […] the overwhelming conclusion was that messages put out directly or indirectly by the PA reflected a total abrogation of commitments to their own people,’ […] The book details hundreds of examples of cultural, educational and media sources that promote messages of hate among Palestinians and undermine the peace process with Israel. The book catalogues and contextualizes the PA’s numerous policies of glorifying terrorism, demonizing Israelis and Jews and rejecting Israel’s right to exist.” (lees hier)


Dit radicalisme, dat duidelijke racistische en genocidale trekken heeft, is stevig geworteld in de geschiedenis van de Palestijnse strijd, die al in de jaren twintig van de vorige eeuw begon en die van begin af aan gericht was tegen de Joodse aanwezigheid in Palestina en later tegen het bestaan van de Joodse staat zelf. Het Israëlische-Palestijnse conflict is ontstaan en heeft zich ontwikkeld in de context van de Arabische nationale en religieuze strijd tegen het bestaan van Israël en niet in de context van de “bezetting” van juni 1967.

Een feit is, dat de Fatah-beweging van de huidige “president’ Abbas, die oorspronkelijk de vernietiging van de staat Israël nastreefde, is al in 1959 opgericht. Deze beweging heeft haar bestaan veelal te danken gehad aan het onderdak en de steun van verschillende Arabische regimes. De PLO, de Palestijnse koepelorganisatie waar de Fatah een onderdeel van is, is in mei 1964 opgericht, dus drie jaar voor de “bezetting”. Het oorspronkelijke doel van de PLO was ook de gewapende “bevrijding” van Palestina, wat in feite neer kwam op de vernietiging van staat Israël. De PLO was opgericht op initiatief van de Arabische Liga en had in beginsel geen nationalistische Palestijnse oriëntatie, maar een Pan-Arabische oriëntatie.

Dit politieke radicalisme van de huidige Palestijnse leiderschap heeft ook wortels in de religieuze animositeit tegen de Joden die ook los staat van de “bezetting” van juni 1967. De Hamas, die wellicht de sterkste politieke beweging in de Palestijnse samenleving is, is de Palestijnse tak van de streng religieuze, Egyptische Moslimbroederschap. Hoewel de Hamas zelf pas in 1987 is opgericht, de invloed van de MB en haar religieuze denkbeelden op de Palestijnse strijd gaat terug naar de jaren dertig van de vorige eeuw. Historici zijn vrijwel over eens, dat de MB en de moefti van Jeruzalem met hun religieuze fanatisme, gewelddadigheid, Naziachtige Jodenhaat en propagandamethoden een sleutelrol speelden in de radicalisering van de Palestijnen en de escalatie van hun strijd tegen de Joodse aanwezigheid in het toenmalige Palestina en later tegen het bestaan van de Joodse staat.

Ten slotte moet men ook erkennen dat deze radicale stelling name ook te maken heeft met de belangen van de huidige Palestijnse politieke elites. Deze elites  hebben hun macht, aanzien en rijkdom bijna geheel te danken aan het Palestijnse-Israëlische conflict. Het opblazen van bussen en restaurants en het beschieten van Israëlische steden en dorpen is een miljardenbusiness geworden en een bron van internationale status en politieke macht.

4.
Israël en haar vrienden zouden in alle eerlijkheid moeten erkennen dat deze radicale politieke stellingname deels te wijten is aan de ervaringen van bijna 45 jaar Israëlische overheersing. Maar aan de andere kant zouden Mint Jan Faber en zijn geestverwanten ook moeten erkennen dat Israël-en Jodenhaat in de Arabische wereld en onder de Palestijnen in sterke mate verankerd zijn in sentimenten, belangen en denkbeelden die los staan van de “bezetting” en daarom dat het beëindigen daarvan misschien geen vrede zal brengen.

De Arabische revoluties van het afgelopen jaar hebben de situatie van Israël lastiger gemaakt, maar de vredesstrategie die door vele in het Westen wordt gezien als de manier om uit die lastige situatie te komen is een  gevaarlijke illusie. Dit betekent niet dat Israël niets kan en moet doen om haar relaties met haar buurlanden en de Palestijnen te verbeteren en dat Israël een vrijbrief heeft om de waardigheid en belangen van de Palestijnse bevolking aan haar militaire laars te lappen. Het betekent wel dat wij misschien op een andere manier over deze kwestie moeten gaan denken. Maar dat is voor een andere keer. 

dinsdag 29 november 2011

Berichten uit Lalaland

Op deze blog zijn wij vaker stil gestaan bij de onnavolgbare uitspattingen van onze vrienden bij de VN en de EU. De lijst is helaas weer langer geworden:

“GENEVA, Nov. 23 – UNESCO’s executive board, which includes the US, France, the UK and other Western democracies, unanimously elected Syria to a pair of committees – one dealing directly with human rights issues – even as the Bashar al-Assad regime maintains its campaign of violence against its own citizens. The Arab group at UNESCO nominated Syria for the spots, and though the 58-member board approved the pick by consensus on Nov. 11, the agency has not yet posted the results on its website.[…] ‘It’s shameful for the UN's prime agency on science, culture and education to take a country that is shooting its own people and empower it to decide human rights issues on a global scale. Regrettably, the pressure to bow to consensus –  part of the go-along-to-get-along tradition at the UN – can drag everyone down to the will of the lowest common denominator’.” (zie hier)

Er valt hier weinig aan toe te voegen, behalve dat dit recente besluit van UNESCO onze eerdere argumenten over de bijzondere logica van de VN ondersteunt: het legaliteitsbegrip van de VN is een leeg formalisme, dat allen per toeval tot beslissingen kan leiden die enigszins met de officiële waarden en doelstellingen van de VN overeenkomen. En nu over naar de uitspattingen van onze vertegenwoordigers bij het Europese parlement:

“Amidst Europe’s worst economic crisis in recent memory, the European Parliament (EP) has just decided to raise Europe’s aid to the Palestinians by €100 million - 30 percent more than previous years. At the end of tough negotiations among the European Union’s institutions over the 2012 budget, the EP somehow made room for an additional €18 billion over the €129 billion cap imposed by expenditures-wary EU member states.  Among the additional line items is that extra €100 million for the Palestinians. An extra €100 million may not seem like that much compared to an overall budget of €147 billion for 2012, but it cannot be ignored that this is money the EU does not have. Moreover, the EU is pledging taxpayer money at a time when the only guarantee it will be spent responsibly has just disappeared. The EU budget decision was sealed just days before a highly anticipated summit between Palestinian Authority president Mahmoud Abbas and Khaled Meshal of Hamas – a designated terrorist group in the EU.” (lees verder)

We hebben al eerder op deze blog opgemerkt dat onze meesters in Brussel in een zelfgemaakte fantasiewereld leven waar de echte werled geen ingang meer heeft. Tegen de achtergrond van de steeds erger wordende economische crisis en de politieke omwentelingen in het Midden-Oosten, wordt dit alleen maar duidelijker. Onze meesters zien Palestijnse leiders zoals Abbas niet voor wat ze werkelijk zijn (zie hier). Voor onze meesters in Brussel zijn Abbas en zijn kornuiten de belichaming van hun eigen post-koloniale en multiculturele fantasieën. 

donderdag 24 november 2011

Stapel en Poldermans: De Beste Jongetjes van de Klas!

De verhalen over frauderende hoogleraren stapelen zich in rap tempo op. Eerst hebben wij het spectaculaire verhaal van de inmiddels ex-hoogleraar Diederik Stapel gehad, die zijn onderzoeksgegeven schijnt te hebben verzonnen. En nu kunnen we ook professor Poldermans toevoegen aan deze droevige lijst. Zoals de NOS meldt:

“Het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam ontslaat een hoogleraar wegens fraude. Professor Poldermans zou onzorgvuldig zijn geweest bij het verzamelen van onderzoeksgegevens. Hij heeft onder meer zonder toestemming patiëntgegevens gebruikt en gegevens verzonnen.” (zie hier)

Wetenschappelijke fraude is voor wetenschappers een doodzonde, die terecht bestraft en publiekelijk veroordeeld wordt. De genoemde heren zijn ook zelf geheel verantwoordelijk voor hun daden. Maar toch is de manier waarop de academische gemeenschap deze twee heren heeft uitgekotst niet koosjer. Immers, volgens de huidige officiële academische normen hadden deze twee ex-hoogleraren best wel de titel ‘het beste jongetje van klas’ mogen krijgen. In zeker zin waren de heren Stapel en Poldermans de belichaming van het hedendaagse ideaal van ‘de goede wetenschapper’ en het is het najagen van dat ideaal, dat hen uiteindelijk de wetenschappelijke kop kostte.

Wat verstaat men tegenwoordig onder een ‘goede wetenschapper’? Een belangrijk deel van het officiële antwoord op deze vraag kan men zwart op wit lezen in het belangrijke adviesrapport van de commissie ‘Toekomst Bestendig Hoger Onderwijs Stelsel’ (ook bekend als de commissie Veerman). Een aantal fragmenten uit dat rapport:

“Het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek is van hoge en gerespecteerde kwaliteit. Met slechts 0,3% van de wereldbevolking en 1,4% van het mondiale BP komt maar liefst 2,8% van alle publicaties en 3% van alle citaties uit Nederland (NOWT, 2010). Met ruim 1,8 publicaties per onderzoeker per jaar neemt Nederland wereldwijd de tweede plaats in en scoort aanzienlijk hoger dan Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Engeland.”

“Nederland kent een kennisparadox: ons land heeft veel toponderzoekers in huis maar ziet weinig kans hier commercieel voordeel uit te halen. Nederland scoort bovengemiddeld als het gaat om patentaanvragen (Europese Commissie, 2008; NOWT, 2010) maar weet dit niet om te zetten in veel innovatief startende spin-off bedrijfjes.”

“De Nederlandse ambitie om in de top 5 van de Global Competitiveness Index (GCI) te staan (OCW/EZ, 2009) lijkt nauwelijks te realiseren met de huidige investeringen in het hoger onderwijs en onderzoek [...] Kennis en innovatie – waar we het in de toekomst juist van moeten hebben – worden verwaarloosd.”

Kort samengevat komt het hier op neer: een goede wetenschapper is een wetenschapper die veel publiceert in (gerenommeerde!) internationale wetenschappelijke tijdschriften, die veel door andere wetenschappers geciteerd wordt en die nuttig onderzoek verricht, d.w.z. onderzoek dat bijdraagt aan de kenniseconomie, of aan de oplossing van specifieke problemen, die de samenleving als geheel aangaan. Denk in dit verband bijvoorbeeld aan het zogenaamde probleem van klimaatverandering. Dit is kort en krachtig het officiële ideaal van de goede wetenschapper, d.w.z. het ideaal van de bestuurders en managers op de universiteiten en vele van onze politici .

Deze officiële normen hebben echter weinig te maken met de echte academische kwaliteit. Dat iemand veel artikelen in internationale wetenschappelijk tijdschriften publiceert betekent nog niet dat die wetenschapper ook werkelijk een goede wetenschapper is en helemaal niet dat hij een betere wetenschapper is dan iemand die minder of niet publiceert. Een wetenschapper die veel publiceert is goed in publiceren, wat bepaald niet het zelfde is als een goede wetenschapper. Een uigebreide publicatielijst getuigt simpelweg niet van enig bijzonder wetenschappelijk inzicht, van een werkelijke bijdrage aan de ontwikkeling van een bepaalde academische discipline, van een zoeken naar fundamentele kennis en inzicht of van eruditie.

Natuurlijk zijn er goede wetenschappers die ook veel publiceren, maar het feit dat ze veel publiceren heeft niet noodzakelijk iets te maken met de kwaliteit van hun werk en ze zouden zeker net zo goed zijn met veel minder publicaties. De logica van het publicatiewezen is nu eenmaal niet een logica, die louter echte academische kwaliteit bevordert en naar boven haalt. De waan van de dag, naam en faam, ideologische gezindheid, wetenschappelijk tribalisme, toegankelijkheid van teksten, winstgevendheid, macht, persoonlijke voorkeuren, taalbarrières, tijdsdruk, al dat soort omstandigheden en overwegingen zijn inherent aan het publicatiewezen en hebben weinig tot niets te maken met echte academische kwaliteit.

Nog erger is echter dat de bovengenoemde officiële normen van wetenschappelijke kwaliteit, de echte wetenschappelijke kwaliteit behoorlijk in de weg kunnen zitten. De publicatiedruk, die het academische leven tegenwoordig in zijn greep heeft, is een duidelijk voorbeeld van deze negatieve relatie. Zoals Mercurius Noviomagensis op deze blog schreef:

“We publiceren teveel en we publiceren teveel van hetzelfde. We herhalen onszelf voortdurend maar omdat niemand het leest maakt dat niet uit. Maar de wetenschap gaat niet vooruit door herhaling, maar door creativiteit. Creativiteit vereist inzicht en inzicht vereist tijd, tijd die we door de publicatiedruk niet meer hebben, waardoor we steeds herhalen wat we in ons proefschrift ook al zeiden of nog zullen zeggen.”

Ook het dominante nuttigheidsdenken kan een sterk negatieve invloed hebben op de echte academische kwaliteit van wetenschappelijk werk. In een vorige blog is al beargumenteerd dat de sterke nadruk op nuttigheid de ontwikkeling van fundamentele wetenschappelijke kennis en inzicht ernstig verhindert en is op termijn zelfondermijnend. In de context van nuttig onderzoek kan de wetenschappelijke autonomie onder zware druk komen te staan. In deze context staat niet meer het streven naar kennis en inzicht centraal, maar het oplossen van de praktische problemen van anderen met in de achtergrond de belangen van die probleemeigenaren. De stap van hier naar slap conformisme en pseudowetenschappelijke propaganda is logisch niet noodzakelijk, maar feitelijk zeer klein. En zoals Ludwig Kamphausen op deze blog betoogde de dominante notie van de nuttige wetenschap leidt ook naar verarming van de academie en het werk dat daaruit voortkomt.

In de officiële academische cultuur staat de zoektocht naar waarheid, naar fundamentele kennis en inzicht, niet centraal. Integendeel, met de sterke nadruk op publicatiecijfers en nuttigheid worden academici en wetenschappers vrij expliciet gestimuleerd, zo niet gedwongen, om dit vooral niet te doen.

Als wij de heren Stapel en Poldermans één iets niet kunnen ‘verwijten’ is dat zij serieus op zoek waren naar fundamentele kennis en inzicht. Conform de huidige officiële normen van de academische gemeenschap wilden deze heren veel publiceren, veel geciteerd worden, in de aandacht staan, het grote publiek paaien en verleiden met opmerkelijke ‘bevindingen’ en veel geld binnen harken om dit allemaal tot in de oneindigheid te kunnen blijven doen. Dit alles hebben beide heren ook heel goed gedaan, moeten we toegeven en in die zin waren zij misschien wel de beste jongetjes van de klas.

zondag 20 november 2011

Is de IPCC Sceptisch Geworden?

Afgelopen vrijdag, 18/11/2011, verscheen het volgende bericht in verschillende Nederlandse media:

“Het klimaatinstituut van de Verenigde Naties (VN), de IPCC, waarschuwt voor extreme weersomstandigheden in de komende decennia. Volgens de onderzoekers moeten we voorbereidingen treffen om levens te redden en schade te voorkomen.” (zie hier)

Zoals verwacht leidde dit bericht tot een interessante en soms felle discussie over de waarde van deze nieuwste voorspellingen van de IPCC. Maar deze belangrijke wetenschappelijke discussie mist misschien de essentie van wat in dat nieuwste IPCC-rapport staat. Een opmerkelijk fragment uit dat rapport:

“Projected changes in climate extremes under different emissions scenarios generally do not strongly diverge in the coming two to three decades, but these signals are relatively small compared to natural climate variability over this time frame. Even the sign of projected changes in some climate extremes over this time frame is uncertain”

In dit fragment geeft de IPCC in wezen toe dat de invloed van natuurlijke factoren op het klimaat veel sterker is dan gedacht waardoor het moeilijk is om te zeggen of het klimaat de komende decennia kouder of warmer zou zijn. Dit lijkt sterk op wat zogenaamde klimaatsceptici al jaren roepen. Zoals Jo Nova opmerkt, met dit meest recente rapport lijkt de IPCC voorzichtig richting de sceptische positie te kruipen, maar zonder dat te willen toegeven:

“This is another big tipping point on the slide out of the Great Global Scam. IPCC scientists — facing the travesty of predictions-gone-wrong — are trying to salvage some face, and plant some escape-clause seeds for later. But popel are not stupide.”

Het is nu wachten op de volgende brochure van de KNAW.

Update: de blogosfeer wemelt van berichten over climategate 2.0 (zie bijvoorbeeld hier en hier). De berichten gaan over zo'n 5000 nieuwe e-mails, die de wetenschap achter het verhaal van de klimaatverandering en deels ook achter de rapporten van de IPCC in een interessant daglicht zetten. Het is nog even afwachten of daar nog nieuwe feiten naar boven komen drijven.

maandag 14 november 2011

Hulde aan de KNAW!

Het werd eens tijd dat iemand een einde ging maken aan alle ketterij, ontkenning en skepticisme in de discussie rond de opwarming van de aarde. Gelukkig heeft de KNAW deze belangrijke taak op zich genomen. Met het uitbrengen van de prachtige brochureKlimaatverandering, Wetenschap en Debat’ is een stap in de goede richting gemaakt. Zoals  Robbert Dijkgraaf in het voorwoord van de brochure schrijft:

“Met deze brochure wil de KNAW als een honest broker in kennis, u een zo betrouwbaar mogelijk beeld geven van de stand van zaken over klimaatverandering. Wat weten wij, en hoe zeker zijn we daarvan? Waar liggen de echte controverses, en waarom zijn die er?”

En zoals alle redelijke mensen hadden kunnen verwachten zijn de ’samenvattende statements’ van deze brochure luid en duidelijk. Bijvoorbeeld:

a. De mensheid verandert de samenstelling van de dampkring snel en ingrijpend. De toegenomen concentratie kooldioxide en andere broeikasgassen kan niet gebagatelliseerd worden.
d. De laatste vijftig jaar is er sprake van een stijging van de wereld gemiddelde temperatuur. De periode 2001-2010 was het warmste decennium sinds de systematische metingen rond 1850 begonnen.
e. De huidige klimaatmodellen verklaren klimaatveranderingen in de 20e eeuw in hoge mate. Volgens deze modellen is de waargenomen stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde niet goed te verklaren zonder het effect van de door de mens extra geproduceerde broeikasgassen in de berekeningen te betrekken.
g. Minieme veranderingen kunnen grote gevolgen hebben voor het klimaat. Deze eigenschap is, zeker voor een uniek systeem als het klimaat, een dwingende reden om grote abrupte (op de tijdschaal van tientallen jaren) veranderingen (b.v. een enorme stijging van kooldioxide) zoveel mogelijk te beperken.

Voor de eerlijkheid moet men wel een aantal kleine kanttekeningen plaatsen bij deze zogenaamde ‘samenvattende statements’:

1. Het is niet geheel duidelijk of en hoe deze zogenaamde ‘samenvattende statements’ uit de inhoud van die KNAW-brouchure volgen:

“U vraagt zich wellicht af hoe dat [deze statements] wetenschappelijk onderbouwd wordt? Welnu, ik ook, want dat lijkt me onmogelijk. Het wordt in de brochure dan ook niet eens geprobeerd. Veel genuanceerde woorden worden aaneen geregen en wetenschappelijke claims worden aangehaald en afgezwakt, maar vanuit het niets daalt aan het slot de Heilige Conclusie van het IPCC wederom over ons neer. Na het uitkomen van De Staat van het Klimaat van Marcel Crok is onweerlegbaar vast komen te staan dat er absoluut geen consensus is over klimaatverandering, en dat er zeer vooraanstaande wetenschappers zijn die ernstige bezwaren hebben tegen de IPCC claims. Hoe de KNAW haar eenzijdige keuze voor het IPCC denkt te kunnen rijmen met een neutrale opstelling tussen de partijen is me een raadsel.” (lees verder)

2. De broeikastheorie is niets meer dan een hypothese, die inderdaad in een laboratoriumsetting is onderzocht, maar nog nooit in de atmosfeer is aangetoond.

“Vele onderzoekers vinden dat die hypothese inmiddels weerlegd is en dat het broeikaseffect, voor zover aanwezig, vrijwel volledig wordt gecompenseerd door andere effecten. Ondanks de aanzienlijke toename van het CO2-gehalte van de atmosfeer sinds het midden van de vorige eeuw, is de gemiddelde wereldtemperatuur in die periode nauwelijks gestegen (na een daling tot 1979 was er een stijging tot 1998 en daarna weer een lichte daling). Dit is op zich al een aanwijzing voor het bestaan van deze compensatie.” (lees verder)

Unlike the land surface, the atmosphere showed no warming trend, either over land or over ocean — according to satellites and independent data from weather balloons.   This indicates to me that there is something very wrong with the land surface data.  And did you know that the climate models, run on super-computers, all show that the atmosphere must warm faster than the surfaceWhat does this tell you?” (lees verder)

3. Het geloof in de broeikastheorie is goeddeels gebaseerd op een waarneembare correlatie tussen de opwarming van de aarde en de uitstoot van kooldioxide. Een correlatie tussen verschijnselen x en y is, zoals we allemaal weten, niet hetzelfde als een oorzakelijk verband tussen x en y, maar zelfs deze correlatie is niet zo sterk zoals in de brochure wordt beweerd:

“Bij de temperatuurstijging wordt dan telkens verwezen naar de laatste 40 of 50 jaar, de periode waarin onze CO2 productie omhoog vloog. Het voortdurend suggereren van een oorzakelijk verband is al niet wetenschappelijk, maar het kiezen van deze periode van 50 jaar temperatuurstijging uit een periode van 100 jaar stijging is ronduit tendentieus. We weten dat de temperatuur na 1900 begon te stijgen en dat de aarde tussen ’45 en ’75  afkoelde. De laatste 50 jaar pakken en die correleren met CO2 concentratie is onwetenschappelijk en misleidend: de stijging tussen 1910 en 1945 was waarschijnlijk sneller dan die van de laatste 50 jaar waarin CO2 een rol zou kunnen spelen.”

 “[…] we have non-thermometer temperature data from so-called “proxies”: tree rings, ice cores, ocean sediments, stalagmites.  They don’t show any global warming since 1940! The Berkeley results in no way confirm the scientifically discredited Hockeystick graph, which had been so eagerly adopted by climate alarmists.  In fact, the Hockeystick authors have never published their temperature results after 1978.  The reason for hiding them?  It’s likely that their proxy data show no warming either.” (idem)

When examined more objectively Best data confirms the global temperature standstill of the past decade. That the standstill should be present in land only data is remarkable. There have been standstills in land temperature before, but the significance of the past decade is that it is in the era of mankind’s postulated influence on climate through greenhouse gas forcing. Predictions made many times in the past few years suggest that warming should be the strongest and fastest in the land data. Only a few years ago many scientists and commentators would not acknowledge the global temperature standstill of the past decade. Now that it has become unarguable there has emerged more explanations for it than can possibly be the case.” (lees verder)

4. Er schijnen ernstige problemen te zijn met de temperatuurmetingen waarop de hypothese van klimaatverandering in belangrijke mate gebaseerd is:

“[…] They used data from the same weather stations as the Climategate people, but reported that one-third showed cooling — not warming. They covered the same land area – less than 30% of the Earth’s surface – with recording stations that are poorly distributed, mainly in US and Western Europe.  They state that 70% of US stations are badly sited and don’t meet the standards set by government; the rest of the world is likely worse” (zie hier).

5. Er zijn grote twijfels over de waarde van de gebruikte klimaatmodellen, die volgens de KNAW-brochure de klimaatverandering in hoge mate verklaren.

“’[De KNAW-brochure] De huidige klimaatmodellen verklaren klimaatveranderingen in de 20e eeuw in hoge mate. Volgens deze modellen is de waargenomen stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde niet goed te verklaren zonder het effect van de door de mens extra geproduceerde broeikasgassen in de berekeningen te betrekken’. Deze uitspraak is onverantwoord, omdat hierbij uitgegaan wordt van kwantitatieve kennis van het  broeikaseffect van CO2 , die in feite onzeker is.” (lees hier)

“[…] climate modelers simply assume that there are no natural long-term changes in clouds, water vapor, etc. But they do not realize that in the process they will necessarily come to the conclusion that the climate system is very sensitive (feedbacks are positive). As a result, they program climate models so that they are sensitive enough to produce the warming in the last 50 years with increasing carbon dioxide concentrations. They then point to this as ‘proof’ that the CO2 caused the warming, but this is simply reasoning in a circle.” (lees verder, een aanraderI)

6. De samenvattende statements van de KNAW-brochure zijn sterk geënt op de conclusies van het IPCC. Maar het IPCC-proces is misschien niet zo zorgvuldig zoals de KNAW beweert:

“Hier [ in de KNAW-brochure) wordt met veel nadruk het peer review proces binnen het IPCC besproken, alsof het identiek is (haast nog beter als je het zo leest) aan het ervoor besproken peer review proces in de algemene wetenschap. Maar het IPCC review proces heeft niets van doen met het gebruikelijke proces bij tijdschriften. Als je tijdschriftartikel door je peers wordt bekritiseerd, word je geacht het ingrijpend aan te passen tot men akkoord gaat, anders word je niet gepubliceerd. Maar bij het IPCC kan een auteur de kritiek van de reviewers gewoon naast zich neerleggen. Dit is tot nu toe dermate vaak gebeurd dat kritische klimaatwetenschappers er niet meer over peinzen om zich te lenen voor dit schijnproces. De manier waarop beide review processen in de brochure geassocieerd worden is in mijn ogen uiterst bedenkelijk .” (lees hier)

“My personal reaction as a scientist is to be very thankful that I am not involved in the IPCC.  I already feel duped by the IPCC (I’ve written about this previously), I am glad that I was not personally used by the IPCC. Does the problems with the IPCC mean that WG1 science is incorrect?  Not necessarily, but I agree that a “new trial” is needed.  WG2 and WG3 reports pretty much belong in the dustbin, as far as I can tell. I regret that so much of our intellectual horsepower and research funding has gone into supporting the IPCC assessments.” (Lees verder, een aanrader!)

6. In de KNAW-brochure worden alternatieve verklaringen voor de schommelingen in onze klimaat misschien iets te gemakkelijk onderschat:

“De belangrijkste natuurlijke invloeden op het klimaat zijn de invloed van de wisselwerking van de zonnewind (die in de tijd sterk varieert) en de kosmische straling en daarnaast zijn de relatief sterke fluctuaties van de van de zon afkomstige UV-straling en de invloed van de oceaanstromingen, die eveneens in de tijd variëren, waarschijnlijk zeer bepalend voor het klimaat. Van overheersend belang is de invloed van het variërende wolkendek. Die laatste hangt samen met de eerste twee. In een rapport over klimaatverandering dienen deze punten vermeld te worden. Hun totale effect is waarschijnlijk groter dan het stralingseffect van CO2. In het rapport wordt het belangrijke onderzoek op dit gebied afgedaan als “speculaties”. Dat is onverantwoord.” (lees verder)

7. In de KNAW-brocure wordt eenvoudigweg er vanuit gegaan dat de opwarming van de aarde noodzakelijk slecht is voor de mens en andere aardebewoners. Maar:
“Het is nog lang niet bewezen dat meer CO2 in deze eeuw een netto negatief effect op de aardbewoners zal hebben, in de twintigste eeuw had de toename van CO2 zelfs een netto positief effekt.”(lees hier)

8. Een laatste punt:

“L.S. Ondergetekenden, wetenschappers en anderen die zich gedurende vele jaren in de klimaatproblematiek hebben verdiept, hebben met belangstelling kennis genomen van de brochure “Klimaatverandering, wetenschap en debat”, die vorige week door de KNAW is uitgegeven. Wij zijn echter van mening dat deze brochure niet een juiste berichtgeving inhoudt over de stand van de kennis en betreffende het wereldklimaat. Daardoor is dit rapport naar onze mening niet geschikt als voorlichting voor het parlement, voor de pers of voor het algemene publiek.

“Het Klimaatrapport is gebaseerd op een zeer onvolledig beeld van de klimaatproblematiek. De  meeste van de zeven “Samenvattende statements” zijn daarom onhoudbaar en zelfs onverantwoord.” (lees verder, een aanrader!).

Deze kleine kantekeningen bij de KNAW-brochure doen natuurlijk geen afbreuk aan de waarheid van de zogenaamde samenvattende statements.

dinsdag 8 november 2011

Tegenlicht: de kenniseconomie

We zijn van tegenlicht gewend dat ze in elk geval proberen om kritisch te zijn. Maar tijdens de uitzending van 7 november 2011 kwam hier niets van terecht.  Deze aflevering ging over de Nederlandse kenniseconomie. Hoewel degenen die tijdens het programma aan het woord waren zich kritisch uitlieten over de kenniseconomische koers van het huidige kabinet, volgende ze precies het dogma van de universeel toegepaste vrije markt. Alle politieke partijen, ook de VVD, CDA en PVV, vinden namelijk dat wetenschap en kunst er uiteindelijk zijn om geld mee te verdienen.
Er was werkelijk geen enkele spreker die leek te beseffen dat fundamentele wetenschap van belang is. Wetenschap werd alleen maar gepresenteerd als een aspect van de kenniseconomie. Twee van de sprekers gingen zelfs zo ver dat ze suggereerden dat studenten eigenlijk alleen maar nuttige studies moeten studeren. Een sterk voorbeeld hiervan is de heet Kamminga, voorzitter van de ondernemersorganisatie voor technische industrie. Volgens hem moeten studenten geen studies doen als sociologie, maar slechts vakken waarmee ze er voor zorgen dat we met z’n allen veel en veel rijker worden. Dit beeld klopt totaal niet. Hier hebben we twee argumenten voor:
1
Het idee dat toegepaste wetenschap zonder fundamentele wetenschap  kan is, zoals we op 22 oktober 2011 betoogd hebben, een illusie. In de toegepaste wetenschap wordt immers gebruik gemaakt van concepten uit de fundamentele wetenschap. Als we nu met fundamentele  wetenschap stoppen, dan wordt de toegepaste wetenschap statisch. Maar laten we er van uit gaan dat kamminga dit door heeft en dat hij die fundamentele wetenschappen die van belang zijn voor de toegepaste wetenschappen wil behouden en alleen nutteloze studies wil afschaffen.
2
Het idee dat alles, zoals wetenschap, er alleen voor het nut is simpelweg fout. Als je kunst en wetenschap alleen maar ziet als zaken die er zijn voor de economie, dan vergeet je waar de economie voor is. Wetenschap en kunst zijn  er in eerste plaats als doelen van het menselijke leven, als hetgeen dat er juist niet als middel is, maar als iets waar je je mee bezig houdt omdat het op zich belangrijk is. Maar Kamminga en co zien dit niet, omdat zij in de greep van de vrije markt ideologie zijn. Ze zijn simpelweg niet in staat om te zien dat het leven niet om geld draait.
Maar  wetenschap en kunst zijn er niet voor de economie, de economie is er voor de kunst en de wetenschap. Kunst, muziek, filosofie en wetenschap zijn immers die einddoelen van het leven die intrinsiek zijn verbonden met de hoogste waarden: waarheid en schoonheid. We moeten af van een maatschappij waar alles om geld gaat en toe naar een maatschappij waar schoonheid en waarheid de grondwaarden zijn. Dit leidt tot de volgende conclusie:
De maatschappij zou zo moeten zijn dat het bedrijfsleven drie functies heeft:
1)       Geld genereren waar de eigen werknemers van kunnen leven
2)      Belastinggeld genereren waar de welvaartsstaat mee betaald wordt
3)      Belastinggeld genereren zodat kunstenaars en wetenschappers aan kunst en wetenschap kunnen doen.
Zodra we ons dit realiseren kunnen we toe naar een betere maatschappij, of beter gezegd, een cultuur . Zodra we hier aangeland zijn kunnen we concluderen dat  het bedrijfsleven in het algemeen, en Kamminga is het bijzonder, niet zouden moeten roepen om een verdere vermarktting van kunst en wetenschap. Ze zouden juist blij moeten zijn dat zij een bescheiden bijdrage aan deze gebieden, die de waardigheid van de mensheid vormen, mogen geven.
Ludwig Kamphausen