De gedachte dat de wetenschap nuttig moet zijn, dat de wetenschap in dienst moet staan van de doelen van de samenleving, vindt steeds meer weerklank in onze samenleving. Zo hebben wij een tijdje geleden kunnen lezen dat het kabinet van plan is:
“[...] om wetenschap vooral in te zetten voor commerciële toepassingen. Daartoe wordt 350 miljoen euro, die bestemd is voor fundamenteel onderzoek, anders besteed. Het geld moet naar innovatieve projecten, waar Nederland economisch sterker van wordt. Het gaat in totaal om negen sectoren: energie, tuinbouw, high-tech, logistiek, water, agrofood, chemie, life sciences en creatieve industrie.” (lees hier)
In het belangrijke adviesrapport van de commissie ‘Toekomst Bestendig Hoger Onderwijs Stelsel’ wordt over wetenschappelijk onderzoek ook vooral in termen van nut gedacht, van de bijdrage ervan aan de kenniseconomie. Zo schrijft de commissie Veerman:
“Nederland kent een kennisparadox: ons land heeft veel toponderzoekers in huis maar ziet weinig kans hier commercieel voordeel uit te halen.”
“De Nederlandse ambitie om in de top 5 van de Global Competitiveness Index (GCI) te staan (OCW/EZ, 2009) lijkt nauwelijks te realiseren met de huidige investeringen in het hoger onderwijs en onderzoek [...]Kennis en innovatie – waar we het in de toekomst juist van moeten hebben – worden verwaarloosd.”
En onze universiteiten, de bastions van fundamenteel belangeloos onderzoek zou je denken, zijn tegenwoordig al te graag bereid om hun steentje bij te dragen aan de Nederlandse kenniseconomie. Zo lezen wij dat:
“Het kabinet wil Nederland in de top 5 van kenniseconomieën brengen. De universiteiten ondersteunen deze ambitie volop en willen daar de komende jaren aan werken. De adviezen van de commissie Veerman om het hoger onderwijs toekomstbestendig te maken staan hoog op de agenda’s van de universiteiten. Universiteiten willen bijdragen aan de topsectoren die door het kabinet benoemd zijn.” (zie hier)
Nut en wetenschap gaan altijd hand in hand en ze zouden naar alle waarschijnlijkheid ook hand in hand blijven gaan. We hebben nu eenmaal praktische problemen en wensen en de wetenschap kan ons helpen om die op te lossen en in vervulling te laten gaan. Onze belangstelling voor de wetenschap en de motivatie om wetenschap te bedrijven hangen dus sterk samen met de nuttigheid van de wetenschap en dat is op zichzelf geen probleem. Het wordt wel een probleem wanneer nuttigheid het dominante ordeningsprincipe van de wetenschappelijke praktijk wordt: wanneer wetenschap vooral als een middel wordt gezien om concrete praktische problemen op te lossen en doelen te realiseren, en dat ten koste van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.
Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, het proces van formulering, toetsing, herziening en verwerping van beschrijvende en verklarende theorieën, verschaft ons nieuwe inzichten in en kennis van bepaalde aspecten van onze werkelijkheid. Met deze nieuwe inzichten en kennis kunnen we soms in tweede instantie concrete praktische problemen oplossen en wensen in vervulling laten gaan, die wij voorheen niet konden oplossen of vervullen. De computer, om een aansprekend voorbeeld te noemen, zou ondenkbaar zijn geweest zonder het fundamentele werk van filosofen en wiskundigen zoals Gottlob Frege, Bertrand Russel en Alan Turing; en de nieuwerwetse navigatiesystemen in onze mobiele telefoons en auto’s, zijn mede mogelijk gemaakt door Albert Einstein’s relativiteitstheorie. De gedachte dat fundamenteel onderzoek niet nuttig zou zijn is dus zeker niet onproblemeatisch. De relatie tussen de nut en de fundamentele wetenschap gaat echter verder dan dit.
De nuttige wetenschap en de fundamentele wetenschap zijn sterk met elkaar verbonden. De inzichten en kennis dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ons verschaft zijn in een belangrijke mate bepalend voor de wensen en praktische problemen die we met de toegepaste wetenschap willen oplossen en vervullen. Met andere woorden, onze praktische wensen en problemen vooronderstellen bepaalde fundamentele inzichten en kennis. De fundamentele wetenschap is daarom niet zomaar een mogelijke bron van nuttige toevalstreffers, die wetenschap is essentieel voor onze vermogen om onze praktische problemen op te lossen en doelen te realiseren.
Laat ons bijvoorbeeld kijken naar de wens om een commercieel succesvol kunsthart te maken. Deze wens vooronderstelt o.a. kennis van de bloedsomloop en de functie van het hart daarin. Zonder deze fundamentele kennis zou de wens om kunsthart te maken simpelweg niet bij ons kunnen opkomen. Hetzelfde geldt in principe voor de hartproblemen waarvoor een kunsthart een mogelijke oplossing zou zijn. Zonder kennis van de bloedsomloop en de hartfunctie, zouden we niet kunnen zeggen dat een hart niet of slecht functioneert. Omdat onze notie van hartproblemen op die manier gerelateerd is aan onze kennis van de bloedsomloop en de hartfunctie, zijn ook de mogelijke oplossingen voor dat soort problemen aan deze fundamentele kennis gerelateerd. Deze kennis verschaffen ons immers de standaard van gezondheid, die een goed functionerend kunsthart zou moeten kunnen realiseren (de juiste bloeddruk in de juiste richting etc.). Daarnaast bevatten deze kennis talloze aanwijzingen wat betreft de technische eigenschappen van een kunsthart (vorm, opbouw, grootte, materialen etc.). Onze fundamentele kennis van de bloedsomloop en de hartfunctie zijn dus niet louter weetjes die toevalligerwijze soms nuttig kunnen te zijn. Ze werken door, om het zo te zeggen, tot in de kleinste details van het maken van een goed functionerend kunsthart. Zonder deze kennis zou de wens om een commercieel succesvol kunsthart te maken simpelweg ondenkbaar zijn, laat staan mogelijk.
Stel je nu voor dat men een kunsthart ontwikkelt dat vervolgens blijkt niet goed te functioneren. Dit zou best een technisch probleem kunnen zijn, dat wil zeggen een probleem waarbij de fundamentele kennis van de bloedsomloop en de hartfunctie niet goed toegepast worden. Dit probleem zou echter ook fundamenteel kunnen zijn, d.w.z. een probleem waarbij het kunsthart technisch goed uitgevoerd is, maar waar men kennelijk bepaalde dingen over de bloedsomloop en de hartfunctie niet (voldoende) weet. Nou, als wetenschap louter een middel zou zijn geweest om concrete praktische problemen op te lossen, dan zou men in het tweede geval het probleem niet meer kunnen oplossen. M.a.w. het idee van de nuttige wetenschap lijkt te veronderstellen dat we alles al weten en dat het in de wetenschap slechts om de toepassing van die kennis gaat, slechts om technische kennis. Dit is sowieso onwaar, maar hiermee lopen wij ook het grote risico, dat onze vermogen om praktische problemen op te lossen en doelen te realiseren al snel terugloopt, zo niet tot stilstand komt.
Fundamenteel onderzoek is dus niet louter een mogelijke bron van toevallige nuttige ontdekking. Het nut van de wetenschap is sterk afhankelijk van het in beginsel nutteloze, fundamentele zoektocht naar inzicht en kennis in verschillende aspecten van onze werkelijkheid. Door fundamenteel onderzoek steeds verder uit te kleden, komt de ontwikkeling van onze fundamentele kennis langzaam tot stilstand en daarmee ook onze vermogen om concrete praktische problemen het hoofd te bieden en onze wensen in vervulling te laten gaan.
"Je moet denken aan een soort ketel waarin van alles staat te pruttelen met een vuurtje eronder", zegt [filosoof Peter-Paul] Verbeek. "Dat vuurtje is fundamenteel onderzoek. Als je dat vuurtje lager draait, gaat er niks meer borrelen, dan houdt het allemaal op." (zie hier)
De nuttige wetenschap is daarom een paradoxaal idee: door de wetenschap nuttiger te maken wordt de wetenschap steeds nuttelozer. De nuttige wetenschap is niet nuttig!
Wil iemand snel premier Rutte bellen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten