De verhalen over frauderende hoogleraren stapelen zich in rap tempo op. Eerst hebben wij het spectaculaire verhaal van de inmiddels ex-hoogleraar Diederik Stapel gehad, die zijn onderzoeksgegeven schijnt te hebben verzonnen. En nu kunnen we ook professor Poldermans toevoegen aan deze droevige lijst. Zoals de NOS meldt:
“Het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam ontslaat een hoogleraar wegens fraude. Professor Poldermans zou onzorgvuldig zijn geweest bij het verzamelen van onderzoeksgegevens. Hij heeft onder meer zonder toestemming patiëntgegevens gebruikt en gegevens verzonnen.” (zie hier)
Wetenschappelijke fraude is voor wetenschappers een doodzonde, die terecht bestraft en publiekelijk veroordeeld wordt. De genoemde heren zijn ook zelf geheel verantwoordelijk voor hun daden. Maar toch is de manier waarop de academische gemeenschap deze twee heren heeft uitgekotst niet koosjer. Immers, volgens de huidige officiële academische normen hadden deze twee ex-hoogleraren best wel de titel ‘het beste jongetje van klas’ mogen krijgen. In zeker zin waren de heren Stapel en Poldermans de belichaming van het hedendaagse ideaal van ‘de goede wetenschapper’ en het is het najagen van dat ideaal, dat hen uiteindelijk de wetenschappelijke kop kostte.
Wat verstaat men tegenwoordig onder een ‘goede wetenschapper’? Een belangrijk deel van het officiële antwoord op deze vraag kan men zwart op wit lezen in het belangrijke adviesrapport van de commissie ‘Toekomst Bestendig Hoger Onderwijs Stelsel’ (ook bekend als de commissie Veerman). Een aantal fragmenten uit dat rapport:
“Het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek is van hoge en gerespecteerde kwaliteit. Met slechts 0,3% van de wereldbevolking en 1,4% van het mondiale BP komt maar liefst 2,8% van alle publicaties en 3% van alle citaties uit Nederland (NOWT, 2010). Met ruim 1,8 publicaties per onderzoeker per jaar neemt Nederland wereldwijd de tweede plaats in en scoort aanzienlijk hoger dan Denemarken, Duitsland, Frankrijk en Engeland.”
“Nederland kent een kennisparadox: ons land heeft veel toponderzoekers in huis maar ziet weinig kans hier commercieel voordeel uit te halen. Nederland scoort bovengemiddeld als het gaat om patentaanvragen (Europese Commissie, 2008; NOWT, 2010) maar weet dit niet om te zetten in veel innovatief startende spin-off bedrijfjes.”
“De Nederlandse ambitie om in de top 5 van de Global Competitiveness Index (GCI) te staan (OCW/EZ, 2009) lijkt nauwelijks te realiseren met de huidige investeringen in het hoger onderwijs en onderzoek [...] Kennis en innovatie – waar we het in de toekomst juist van moeten hebben – worden verwaarloosd.”
Kort samengevat komt het hier op neer: een goede wetenschapper is een wetenschapper die veel publiceert in (gerenommeerde!) internationale wetenschappelijke tijdschriften, die veel door andere wetenschappers geciteerd wordt en die nuttig onderzoek verricht, d.w.z. onderzoek dat bijdraagt aan de kenniseconomie, of aan de oplossing van specifieke problemen, die de samenleving als geheel aangaan. Denk in dit verband bijvoorbeeld aan het zogenaamde probleem van klimaatverandering. Dit is kort en krachtig het officiële ideaal van de goede wetenschapper, d.w.z. het ideaal van de bestuurders en managers op de universiteiten en vele van onze politici .
Deze officiële normen hebben echter weinig te maken met de echte academische kwaliteit. Dat iemand veel artikelen in internationale wetenschappelijk tijdschriften publiceert betekent nog niet dat die wetenschapper ook werkelijk een goede wetenschapper is en helemaal niet dat hij een betere wetenschapper is dan iemand die minder of niet publiceert. Een wetenschapper die veel publiceert is goed in publiceren, wat bepaald niet het zelfde is als een goede wetenschapper. Een uigebreide publicatielijst getuigt simpelweg niet van enig bijzonder wetenschappelijk inzicht, van een werkelijke bijdrage aan de ontwikkeling van een bepaalde academische discipline, van een zoeken naar fundamentele kennis en inzicht of van eruditie.
Natuurlijk zijn er goede wetenschappers die ook veel publiceren, maar het feit dat ze veel publiceren heeft niet noodzakelijk iets te maken met de kwaliteit van hun werk en ze zouden zeker net zo goed zijn met veel minder publicaties. De logica van het publicatiewezen is nu eenmaal niet een logica, die louter echte academische kwaliteit bevordert en naar boven haalt. De waan van de dag, naam en faam, ideologische gezindheid, wetenschappelijk tribalisme, toegankelijkheid van teksten, winstgevendheid, macht, persoonlijke voorkeuren, taalbarrières, tijdsdruk, al dat soort omstandigheden en overwegingen zijn inherent aan het publicatiewezen en hebben weinig tot niets te maken met echte academische kwaliteit.
Nog erger is echter dat de bovengenoemde officiële normen van wetenschappelijke kwaliteit, de echte wetenschappelijke kwaliteit behoorlijk in de weg kunnen zitten. De publicatiedruk, die het academische leven tegenwoordig in zijn greep heeft, is een duidelijk voorbeeld van deze negatieve relatie. Zoals Mercurius Noviomagensis op deze blog schreef:
“We publiceren teveel en we publiceren teveel van hetzelfde. We herhalen onszelf voortdurend maar omdat niemand het leest maakt dat niet uit. Maar de wetenschap gaat niet vooruit door herhaling, maar door creativiteit. Creativiteit vereist inzicht en inzicht vereist tijd, tijd die we door de publicatiedruk niet meer hebben, waardoor we steeds herhalen wat we in ons proefschrift ook al zeiden of nog zullen zeggen.”
Ook het dominante nuttigheidsdenken kan een sterk negatieve invloed hebben op de echte academische kwaliteit van wetenschappelijk werk. In een vorige blog is al beargumenteerd dat de sterke nadruk op nuttigheid de ontwikkeling van fundamentele wetenschappelijke kennis en inzicht ernstig verhindert en is op termijn zelfondermijnend. In de context van nuttig onderzoek kan de wetenschappelijke autonomie onder zware druk komen te staan. In deze context staat niet meer het streven naar kennis en inzicht centraal, maar het oplossen van de praktische problemen van anderen met in de achtergrond de belangen van die probleemeigenaren. De stap van hier naar slap conformisme en pseudowetenschappelijke propaganda is logisch niet noodzakelijk, maar feitelijk zeer klein. En zoals Ludwig Kamphausen op deze blog betoogde de dominante notie van de nuttige wetenschap leidt ook naar verarming van de academie en het werk dat daaruit voortkomt.
In de officiële academische cultuur staat de zoektocht naar waarheid, naar fundamentele kennis en inzicht, niet centraal. Integendeel, met de sterke nadruk op publicatiecijfers en nuttigheid worden academici en wetenschappers vrij expliciet gestimuleerd, zo niet gedwongen, om dit vooral niet te doen.
Als wij de heren Stapel en Poldermans één iets niet kunnen ‘verwijten’ is dat zij serieus op zoek waren naar fundamentele kennis en inzicht. Conform de huidige officiële normen van de academische gemeenschap wilden deze heren veel publiceren, veel geciteerd worden, in de aandacht staan, het grote publiek paaien en verleiden met opmerkelijke ‘bevindingen’ en veel geld binnen harken om dit allemaal tot in de oneindigheid te kunnen blijven doen. Dit alles hebben beide heren ook heel goed gedaan, moeten we toegeven en in die zin waren zij misschien wel de beste jongetjes van de klas.