maandag 19 september 2011

publicatiequotum!

Publiceren? Eens in de vijf jaar, niet meer.
In een recente column voor het programma Buitenhof pleitte juriste en schrijfster Naema Tahir tegen de publicatiecultuur die de academische wereld in haar greep houdt. Het gemiddelde wetenschappelijk artikel, aldus Tahir, wordt gelezen door vier mensen, de referenten en de twee beste vrienden van de auteur. Wetenschappelijke artikelen zijn volgens Tahir zelden vernieuwend.  De aanleiding voor Tahirs column lag in de pas onthulde fraude van een hoogleraar psychologie, die zijn onderzoeksgegevens zelf verzonnen schijnt te hebben, waardoor hij en een collega in de problemen zijn gekomen.  Tahir toonde begrip voor de psychologen, de publicatiedruk in de academische wereld is zo groot dat het heel invoelbaar is dat academici de boel flessen om hun baan te redden, zo Tahir. We keuren het niet goed, maar toch – zo was de teneur.
In een eveneens recente column voor NRCnext schreef classicus en dichter Ilja Leonard Pfeijfer in een soortgelijk register: de academische wereld waarvan hij de zwanenzang nog had meegemaakt, waarin academische vrijheid – onderzoeken wat en wanneer je maar wilde en college geven over wat je maar wilde – de norm was, heeft plaatsgemaakt voor een ratrace waarin academici over elkaar struikelen om maar aan hun ‘targets’ te voldoen. Er is vrijwel geen verschil tussen een bamifabriek en een BaMafabriek, vandaar ook dat managers uit de voedingsindustrie rustig bij een college van bestuur aan de slag kunnen.
Tahir en Pfeijfer hebben dan ook ontegenzeggelijk gelijk, zoals iedereen die vijf minuten rondkijkt op een universiteit zal ontdekken, als hij tenminste geen bewustzijnsvernauwende bedrijfskundige theorieën tot zich genomen heeft.
De huidige universiteit wordt, als het bedrijf dat zij inmiddels is, in lijn met de systeemtheorie beschouwd als een systeem waar bij de input bestaat uit studenten en wetenschappers die binnen twee subsystemen worden omgezet in de output bachelor (spreek uit betsjeller) en  master (als in driemaster) in het onderwijs en publicaties in het onderzoek;  de kwaliteit ervan blijkt uit de rating van het journal waarin de publicatie verschijnt; als je op de juiste congressen tegen de juiste collega’s aanschurkt en de modieuze opinies binnen de modieuze onderzoeksprogramma’s – een soort kledinglijnen – volgt, dan publiceer je in toptijdschriften en ben je dus een excellente wetenschapper. Excellente wetenschappers zijn overigens niet altijd opinieslaven.
Het punt is eerder dat excellentie en kwaliteit in wezen niets uitstaande hebben met het niveau van het onderzoek of het onderwijs, aangezien excellentie en kwaliteit louter boekhoudkundige noties zijn.
Het is een illusie om te denken dat deze cultuur doorbroken wordt zonder een regelrechte revolutie, aangezien vrijwel het gehele maatschappelijk middenveld van de academische wereld (met name het NWO) en vele hoogleraren teveel te verliezen hebben bij de afbraak van het systeem. Toch zijn er drie heel concrete punten waarmee de wereld die Ilja Leonard Pfeijfer beschrijft, en waarin ik nog gedeeltelijk heb gestudeerd, enigszins kan worden gerecupereerd. Allereerst moet het stelsel van de outputfinanciering verdwijnen: het betalen van universiteiten en hogescholen per behaald studiepunt of diploma zorgt voor een daling van het niveau en vraagt gewoonweg om het soort fraude dat bij InHolland is geconstateerd. Ten tweede moet de financiering van onderzoek rechtstreeks via de faculteiten verlopen en niet via het NWO of andere derde partijen – faculteiten krijgen per leerstoel een budget, te besteden naar eigen inzicht. Ten derde komt er een publicatiequotum, een beperking van het aantal publicaties dat een onderzoeker mág doen.
Ik ga nu alleen op het derde punt in. We publiceren teveel en we publiceren teveel van hetzelfde. We herhalen onszelf voortdurend maar omdat niemand het leest maakt dat niet uit. Maar de wetenschap gaat niet vooruit door herhaling, maar door creativiteit. Creativiteit vereist inzicht en inzicht vereist tijd, tijd die we door de publicatiedruk niet meer hebben, waardoor we steeds herhalen wat we in ons proefschrift ook al zeiden of nog zullen zeggen. In de humaniora komt dit probleem scherper naar voren dan in de natuurwetenschappen, omdat in de natuurwetenschappen, in beperkte mate althans, kan worden voortgeborduurd op vergaarde inzichten, zeker waar het experimenteel onderzoek betreft. In de humaniora bestaan echter geen experimenten of bewijzen; letteren, theologie en filosofie vragen om de gestage ontwikkeling van inzicht. Elke filosoof bijvoorbeeld moet de geschiedenis van de filosofie opnieuw doormaken, er door heen gaan, om ook maar eigen inzichten te kunnen ontwikkelen. Ik weet pas of Aristoteles iets heeft gezegd dat van belang is voor mijn onderzoek naar de waarneming als ik Aristoteles heb gelezen en doordacht en dat is iets heel anders dan dat ik de nieuwste publicatie heb gelezen waarin staat dat Aristoteles volgens de auteur ‘niet meer van deze tijd is’. Ook en literatuurwetenschapper kan zich niet beperken tot het lezen van de laatste artikelen over Pessoa, hij zal de schrijver zelf en de canon van de kritiek moet doorleven. Dat betekent dat het eigenlijk belachelijk is om van iemand voor of net na zijn promotie een stroom aan publicaties te verlangen. Het betekent ook dat iemand die al veel verder is en die aan iets nieuws werkt, daar een periode van ontwikkeling voor beschikbaar moet hebben. De enige die kan bepalen hoe ver hij is, is hij zelf. Een volledig vrije universiteit zou ideaal zijn, maar gezien de getalverslaving van de huidige academische wereld is een meetbaar criterium misschien geen slecht idee. Daarom zou het goed zijn wanneer wetenschappers nog maar éénmaal in de vijf jaar iets móchten publiceren (maar niet móeten publiceren). Ze zouden dan goed moeten nadenken of dit echt wel het boek was dat ze de wereld in wilden sturen, aangezien ze pas over vijf jaar opnieuw iets in druk of op het web of hoe dan ook mochten laten verschijnen. Een publicatiequotum is misschien niet leuk voor de lijstjesmakers en andere boekhouders, maar het zou een zegen zijn voor de academische wereld. Er zou tijd zijn om echt na te denken, te lezen en te schrijven – boeken te schrijven. En om het werk van je collega’s te lezen. Dat is dan waarschijnlijk best aardig.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten