vrijdag 29 juli 2011

Onderwijs

Onderwijs: twee oorzaken
Inleiding
Er is nu al geruime tijd veel te doen over de kwaliteit van het onderwijs in Nederland. De politici vallen over elkaar heen om ons te vertellen hoe belangrijk het onderwijs is. Het moet echt allemaal veel beter. Ook de universiteiten en scholen in dit land doen hier aan mee. Iedereen streeft naar kwaliteit en excellentie.
In dit artikel zullen wij een tegengeluid laten horen. Het hele onderwijsdebat is waardeloos. De reden hiervoor is dat alle goedbedoelde plannen van de universiteiten, HBO’s, scholen  en de overheid de kern van de zaak niet raken.
Al de bovengenoemde partijen laten namelijk de logica van de hedendaagse onderwijscultuur in tact. En juist hier gaat het om.  Het gaat eigenlijk om twee punten: (1) Er wordt in het onderwijsdebat uit gegaan van een verkeerd begrip van ‘kwaliteit’. (2) Onderwijs wordt uitsluiten gezien als een deel van de kenniseconomie. Deze twee punten hebben direct met elkaar te maken. Wij zullen in dit artikel beweren dat deze twee factoren tot gevolg hebben dat het onderwijssysteem in Nederland een IJzeren Kooi vormt. Onze argumentatie voor deze analyse zal verlopen via een kritiek op de notie van ‘compententie’die nu zo vaak opduikt in het onderwijs. Vervolgens zullen we deze visie op onderwijs bekritiseren van uit een heel andere logica.
Uit  onze argumentatie volgen twee aanbevelingen : (a) Schaf het compententie gericht onderwijs af. Vervang dit ook niet door een ander kwaliteitssysteem. (b) Stap af van het idee dat onderwijs in dienst staat van de kenniseconomie.
De twee wortels van het probleem
De situatie waarin het onderwijs zich nu verkeert heeft een complexe ontstaansgeschiedenis. Desalniettemin is het mogelijk om twee belangrijke wortels van deze problematie aan te wijzen. 
De twee factoren kunnen we het beste begrijpen als het antwoord op de volgende twee vragen: (i) Hoe kunnen we  schaarse financiele middellen zo eerlijk mogelijk verdelen?[1] (ii) Hoe kunnen we het onderwijs meer laten aansluiten op de vrije markt? Beide factoren hebben tot gevolg dat kwaliteit vooral in kwantitatieve termen wordt uitgelegd.
We zullen dit idee verder uitleggen aan de hand van het competentie gerichte onderwijs. Sinds een aantal jaar is de term ‘competentie’ het sleutelwoord binnen het onderwijs. Wat is een competentie nu eigenlijk? De Radboud Universiteit geeft hier de de volgende definitie van:
Een competentie is een complexe vaardigheid waarmee in een specifieke context een taak verricht wordt die met geïntegreerd gebruik van noodzakelijke kennis, enkelvoudige vaardigheden en attitudes, leidt tot een prestatie die voldoet aan beroepsspecifieke en/of academische eisen, aldus Mariëlle Theunissen en Arie Geerding die veel ervaring hebben opgedaan met nieuwe toetsvormen als portfolio’s en assessments.[2]

Laten we eens kijken wat hier staat. Een compentie is dus een vaardigheid (ja natuurlijk, het zijn immers synoniemen!) die complex is. Voorts worden d eze vaardigheden in specifieke contexten toegepast (hoe anders, in een generieke context?). Tijdens deze toepassing wordt geïntegreerd  gebruik gemaakt van noodzakelijke kennis attitudes en enkelvoudige vaardigheden. Ja natuurlijk, zonder integratie kunnen ze immers per definitie niet gebruikt worden! Hoe je gebruik kan maken van attitudes is niet duidelijk. Een houding heb je tenopzichtte ergens van, je gebruikt die niet.  Dit kleurrijke geheel moet leiden tot prestaties die voldoen aan beroepsspecifieke en/of academische vaardigheden. Let goed op: er staat en/of academische vaardigheden. Het is dus klaarblijkelijk ook wel eens zo dat vooral om beroepsspecifieke vaardigheden gaat en niet om academische vaardigheden.[3] Dit is toch een merkwaardig stanpunt voor een universiteit.
De Universiteit Utrecht heeft een andere definitie van competenties. Ze schrijven dat een competentie kennis of vaardigheid betreft. Vervolgens geven ze een lijst van compententies die een masterstudent moet hebben:
1. Onderzoeksmatige competenties: opzetten, uitvoeren, kwalitatief en kwantitatief analyseren van en rapporteren over onderzoek;
2. Onderwijskundige competenties op universitair bachelorniveau op het gebied van:
·         ontwikkeling van onderwijs;
·         training en bedrijfsopleidingen;
·         initiëren en begeleiden van onderwijsverandering;
·         toetsing en evaluatie van leerresultaten en competenties;
·         onderwijskundige theorievorming en toepassing daarvan in of ten 
          behoeve van onderwijs (praktijk of beleid);
3. Academische competenties op het gebied van zoeken, selecteren en verwerken van literatuur, kritische reflectie op kennisbestanden, en mondelinge en schriftelijke weergave van deze reflectie op academisch niveau.
4. Sociaal-communicatieve competenties die nodig zijn om de opleiding met succes te kunnen voltooien.[4]
Masterstudenten moeten dus onderzoeken kunnen opzetten en uitvoeren. Eveneens moeten ze deze kwantitatief en kwalitatief kunnen analyseren en ze moeten er over kunne rapporteren. Dat valt weer mee, denk je dan. Maar bij punt twee komt de aap uit de mouw. We zien hier dater bij de onderwijskundige competenties als tweede punt ‘trainingen en bedrijfsopleidingen’vermeldt staan. Eveens wordt er melding gemaakt van evaluaties. Wat we hier dus zien is dat het universitair onderwijs in dienst staat van het bedrijfsleven. Eveneens zien we een uitting van de gedachte dat kwaliteit kwantitatief gemeten kan worden.
Bij punt vier zien we dat de student sociaal-communicatieve competenties moet hebben om de opleding met succes te kunnen voltooien. Dit is een erg belangrijk punt. Het is een kern punt van de competentie ideologie dat communicatie en ‘kritische zelfreflectie’(d.w.z. nadenken over de communicatieve processen binnen het onderwijs) centraal staan. Het gevolg hier van is dat er minder aandacht is voor de inhoud. Inmiddels is er in Nederland een discussie ontstan over het competentiegerichte onderwijs. Helaas maakt dit niet zoveel uit. Het onderliggende beeld van kwaliteit blijft imemrs nog in tact. Ook blijft het idee in stand dat communicatie centraal staat. Dit heeft desastreuze gevolgen.
We zullen het laatste punt hieronder uitwerken aan de hand van een voorbeeld. Voor dat we dit doen wil len we er nog op wijzen dat een van de postdoctorale lerarenopleidingen aan dit land teksten aan studenten geeft waarin staat dat het idee dat het in het onderwijs om de overdracht van kennis  gaat ‘Middeleeuws’ is.
Stelt u zich een ingenieur voor. Hij heet Jan. Het is nu 2020. Jan moet een brug ontwerpen. Hij voert zijn taak uit. Drie dagen nadat de brug gebouwdt is stort deze in. Er vallen 23 doden. Hoe kon dit nou gebeuren vraagt iedereen zich af. De reden is simpel. Jan is opgeleidt binnen de competentie ideologie. Hij heeft nauwelijks wiskunde en natuurkunde gehad. Het waren wel vakken waar hij les in heeft gehad, maar dat stelde niet zoveel voor. Hij moest immers voor zichzelf en anderen evaluaren, hij moest reflecteren over communicatieve processen en hij moest portfolio’s vol schrijven met reflectieverslagen over deze communicatie processen. Hierdoor heeft Jan nooit echt geleerd hoe hij een brug moest ontwerpen. En dit verhaal geldt niet alleen voor Jan. Als we de competentie ideologie letterlijk nemen, dan komen we snel op een punt waarop we onze maatschappij niet meer draaiende kunnen houden omdat niemand meer echt iets kan.
De vraag is nu wat rationalisering te maken heeft met de kenniseconomie. Zoals we hebben gezien liggen problemen in de sfeer van de verdelende rechtvaardigheid aan de basis van het rationaliseringsprces in het onderwijs. Maar dee wijze van denken komt ook veel voor in het bedrijfsleven. We hebben dus te maken met een tendens die niet in tegenstelling is met de manier van denken die in het bedrijfsleven heerst.
Bovendien is het idee dat de primaire taak van het onderwijs bestaat uit het afleveren van mensen voor de economie steeds dominanter geworden in onze samenleving. Het gevolg hiervan is dat universiteiten, HBO’s en scholen mensen moet afleveren die vooral vaardigheden moeten hebben die voor het berijfsleven relevant zijn. Hier slagen ze niet in, want de studenten hebben alleen maar leren communiceren. Bovendien heeft men ook nog de denkstap gezet dat universiteiten qua structuur op dezelfde wijze moeten functioneren als bedrijven. Vandaar dat wetenschappers en studenten  elkaar op puur kwantitatieve gronden moeten beoordelen die niets met werkelijke kwaliteit te maken hebben. Eveneens worden univesiteiten er toe aangezet om samen te werken met bedrijven.
Mijns inziens zit hier een vekeerde visie op het onderwijs achter. Als je alles in economische termen ziet, dan vergeet je waar de economie voor is. De economie gaat alleen maar om middelen om te kunnen leven. Maar dit is alleen maar zinvol als er ook doelen zijn om naar te streven. Kunst,  muziek, filosofie en wetenschap geven ons dit soort van doelen. Het zijn in zichzelf waardenvolle praktijken. Daarom moet onderwijs niet in dienst staan van de kenniseconomie. Als je dat doet leer je mensen om iets als een middel te beschouwen dat eigenlijk een doel is.
Ludwig Kamphausen


[1] Het idee dat de onderwijsproblematiek voortkomt uit een vermengingvan problemen binen de verdelende rechtvaardigheid en een bedrijfsmatige conceptie van scholen en universiteiten hebben we ontleend aan een idee  van een van onze andere medebloggers van Oy Vey tijdens een gesprek heeft uitgelegd.
[3] Tenzij het als en inclussief of bedoelt is. Maar dan is het nog zo dat de beroepsspecifieke eisen klaarblijkelijk voor een universiteit belangrijk zijn.
[4] Zowel dit citaat als de eerder gegeven defintie zijn afkomstig van: http://www.uu.nl/university/masters/NL/onderwijskundigontwerp/Pages/ingangseisen.aspx (09-06-2011).

woensdag 20 juli 2011

Rechtmatigheid en Morele Juistheid in de Internationale betrekkingen

Een van de Hoofdzonden van onze tijd is het schenden van het internationale recht. Wie het internationale recht schendt, handelt tegen de moraal (zeker als het gaat om het schenden van de regels en de resoluties van de Verenigde Naties) Recentelijk nog was deze opvatting veelvoudig te horen en te lezen in verband met de liquidatie van bin-Laden.
“Eichmann kreeg een proces, Bin Laden de kogel” kopte Trouw.nl. “’Gerechtheid is geschied’, zei president Barack Obama zondagnacht. Maar wat heeft een 'buitengerechtelijke executie zonder eerlijk proces' te maken met gerechtigheid vraagt internationaal rechtsgeleerde aan de Kent University Nick Grief zich af... Misschien was het niet mogelijk hem levend te pakken ... maar niemand mag buiten de bescherming van de wet vallen. Zelfs na de Tweede Wereldoorlog kregen oorlogsmisdadigers van het naziregime een eerlijk proces.”
Klopt deze stelling wel, die hier door een internationaal rechtsgeleerde wordt geponeerd? Kan een handeling die volgens het internationale recht onrechtmatig is tegelijkertijd rechtvaardig zijn en vice versa? Veralgemeniseerd gesteld: impliceert de onrechtmatigheid van een handeling de morele onjuistheid daarvan en vice versa? Een aantal opmerkingen.
1. Recht en moraal zijn twee verschillende taalspelen, om een Wittgensteiniaans begrip te gebruiken, die weliswaar kunnen overlappen, echter die niet noodzakelijk met elkaar in overeenstemming zijn. Deze taalspelen hebben immers verschillende doelen en verschillende spelregels en daarom is het in principe mogelijk dat één en dezelfde handeling moreel juist kan zijn en tegelijkertijd onrechtmatig en vice versa. Morele oordelen vragen om een morele onderbouwing, geen juridische onderbouwing en vice versa.
Een voorbeeld: je loopt langs de gracht in Amsterdam een recht voor je neus valt een kind dat niet kan zwemmen de gracht in. Moet je nou de gracht in springen om het kind te redden? Het morele antwoord op deze vraag is afhankelijk van de moreel relevante aspecten van de situatie. Het juridische antwoord op deze vraag is echter afhankelijk van de inhoud van het recht. Als er een rechtsnorm zou zijn, die voorschrijft dat men in deze situatie het kind moet redden, dan is het rechtelijke antwoord op onze vraag: de gracht in! Maar als een dergelijke objectieve norm niet zou bestaan, dan zou er simpelweg geen rechtelijke plicht zijn om dat kind te redden. Vanuit het recht bezien is het niet van belang wat de moraal ons in dit geval voorschrijft. Onze morele opvatting van de situatie zou echter niet veranderen door het ontbreken van deze rechtsnorm. Moreel gezien is het irrelevant dat het recht ons niet verplicht om het kind te redden.
(Vanuit natuurrechtelijk perspectief zou men wellicht bezwaar kunnen maken tegen deze stelling betreft de relatie tussen recht en moraal. Het zou echter te ver gaan om deze discussie hier te gaan voeren. Men kan kort wel opmerken dat deze stelling overeind blijft ook al zouden alle normen van het recht op zichzelf niet immoreel zijn)
2. De vraag of men zich aan het internationale recht moet houden kan niet door de normen van het internationale recht zelf beantwoord worden. Deze normen constitueren weliswaar het spel van het internationale recht en ze bepalen hoe dat spel gespeeld wordt, maar ze bepalen niet dat het gespeeld moet worden. Een vergelijking met voetbal kan hier misschien op zijn plaats zijn. De spelregels van het voetbal bepalen wat het spel voetbal is, wat voetbal tot voetbal maakt, en hoe het voetbalspel gespeeld moet worden. Als wij ons aan deze regels niet zouden houden, dan zouden we geen voetbal spelen of in ieder geval niet zoals het volgens de regels hoort. Het is echter duidelijk dat deze regels niet bepalen dat wij voetbal moeten spelen. De vraag of men wel of niet voetbal moet spelen is van een geheel andere orde. Op dezelfde wijze kunnen de normen van het internationale recht ons niet verplichten om ons aan deze normen te houden. De vraag of wij ons aan deze rechtsnormen moeten houden is van een andere orde, het is geen juridische vraag, maar een morele vraag, die o.a. naar de morele doelen, inhoud en de bronnen (legitimiteit) van het internationale recht verwijst.
De stelling dat de onrechtmatigheid van een handeling de morele onjuistheid daarvan impliceert zou daarom correct kunnen zijn alleen als er een morele plicht zou zijn om het internationale recht ten alle tijden te respecteren. Maar zijn we daadwerkelijk verplicht het internationale recht ten alle tijden te respecteren? We hebben gezien dat het recht en de moraal twee verschillende taalspelen zijn en daarom is het niet ondenkbaar, dat het recht in concrete situaties tot rechtmatige doch moreel onjuiste uitspraken kan komen. Logischerwijze betekent dit dat we, moreel gesproken, ook verplicht zouden kunnen zijn om het recht niet te respecteren. Een morele plicht om ten alle tijden het internationale recht te respecteren hebben we dus niet en kunnen we, logisch gesproken, ook niet hebben.
3. Deze relatie tussen recht en moraal lijkt de positie van het (internationale) recht te ondermijnen, want wat hebben we aan het recht als we per situatie moeten beslissen of wij ons aan het recht moeten houden. Echter, ter ondersteuning van de positie van het recht kan het morele belang van de (internationale) rechtsorde worden ingebracht. Men kan aanvoeren dat in de praktijk het recht het primaat boven de moraal zou moeten hebben, omdat de rechtsorde de basisvoorwaarden schept – vrede, veiligheid, basisrechten, onderling vertrouwen etc. – voor het daadwerkelijk functioneren van de moraal in de praktijk. Zonder rechtsorde, geen moraal, zou men kunnen zeggen. Het is echter nog maar de vraag of dit beroep op het belang van de internationale rechtsorde effectief is.
Het internationale systeem is een zelfhulpsysteem. Dat wil zeggen, in het internationale systeem bepalen individuele staten zelf of zij hun internationaal rechtelijke plichten willen nakomen en ze moeten zelf hun rechten afdwingen. Een soevereine macht die in naam van de rechtsorde zelf staten dwingt hun internationale plichten na te komen en de rechten van staten beschermt ontbreekt in dat systeem. Door deze eigenschap van het internationale rechtssysteem is het nog maar de vraag hoe dwingend het belang van de internationale rechtsorde kan zijn. Individuele staten hebben immers geen zekerheid over de vraag of andere staten zich ook aan de internationale rechtsnormen zullen houden en deze inherente onzekerheid kan morele redenen genereren om het recht te schenden. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarbij een staat die in overeenstemming met de rechtsnormen gebieden moet afstaan, die vervolgens zeer waarschijnlijk gebruikt zullen worden om deze staat, tegen het recht in, ernstig te schaden of zelfs te vernietigen. Is deze staat moreel verplicht de betreffende rechtsnormen na te leven in naam van de internationale rechtsorde?
Het probleem hier is op zijn minst tweeledig:
(I) in de internationale betrekkingen gaat het vaak om het fysieke bestaan of bestaansvoorwaarden van hele bevolkingsgroepen. Mogen deze opgeofferd worden in naam van de internationale rechtsorde? Deze vraag wordt prangender als we ons realiseren dat de internationale rechts orde in zekere zin niet bestaat. Dit gegeven is immers de bron van de onzekerheid in het internationale systeem. De vraag is dus in feite of we hele bevolkingen mogen opofferen aan het ideaal van een internationale rechtsorde?
(II) Als een hoofddoel van de internationale rechtsorde is om de internationale vrede en veiligheid te handhaven, wat is dan het punt van het beroep op dit doel als daarmee de internationale vrede en veiligheid juist ondermijnd worden? Een goed functionerende internationale rechtsorde zou misschien een ideaal zijn, maar het opdringen van dit ideaal op de weerbarstige internationale werkelijkheid kan contraproductief zijn, zo niet desastreus.
Kan een handeling die volgens het internationale recht onrechtmatig is tegelijkertijd moreel juist zijn en vice versa? Ja, dat kan! Wie het internationale recht schendt, handelt dus niet noodzakelijk tegen de moraal. Dit heeft te maken met het logische primaat van de moraal boven het objectieve recht en met de specifieke eigenschappen van de internationale betrekkingen waarin het internationale recht functioneert. Dit betekent niet dat het internationale recht geen waarde heeft, maar wel dat het internationale recht niet losgezongen mag worden van de werkelijkheid waarin het functioneert.

maandag 18 juli 2011

Indianen vervolg

Ik heb een aantal fractievoorzitters over Indianen kwestie aangeschreven. De PVDA , CDA en de PVV  hebben niet gereageerd. Groenlinks heeft inmiddels wel gerageerd, en zegt dat er tot na het zomerreces niets gedaan kan worden. De VVD schreef bijna direct terug. Ze gaan kijken of ze het op de agenda van de minister kunnen zetten. Ik had de politieke partijen in mijn e-mail gevraagd of ze de VN kunnen vragen om iets te doen. Merkwaardigerwijs (niet dus) lijkt het er op dat ze (de VVD dus) inschatten dat het moeilijk zou kunnen worden om er echt iets aan te doen via de internationale gemeenschap. 

donderdag 14 juli 2011

Zomaar een bericht uit de krant…

Enkele weken geleden verscheen het volgende bericht in meerdere Nederlandse dagbladen en nieuwssites:
“DAMASCUS (ANP) - De Israëlische strijdkrachten hebben zondag het vuur geopend op pro-Palestijnse betogers die vanuit Syrië probeerden de bezette Golanhoogte binnen te dringen. Volgens de Syrische autoriteiten zijn daarbij 14 betogers omgekomen, onder wie een vrouw en een kind. Tegelijk raakten 220 mensen gewond. Het Israëlische leger zei te weten van 12 slachtoffers. Honderden Palestijnse en Syrische betogers, voornamelijk jongeren, probeerden zondag over de afrasteringen van prikkeldraad te klimmen. Het was een herhaling van demonstraties een maand geleden, toen duizenden mensen betoogden bij het noorden van Israël. Israëlische soldaten gebruikten volgens ooggetuigen luidsprekers om hen in het Arabisch te waarschuwen, maar toen de demonstranten weigerden te luisteren, openden zij het vuur. , We hadden geen andere keus'', aldus een woordvoerder van het Israëlische leger. ,,We denken dat het Syrische regime de aandacht probeert te verleggen naar de grens met Israël in plaats van wat er in eigen land gebeurt''. Aanleiding voor de protestactie is de herdenking van het begin van de Zesdaagse Oorlog in 1967. In dat conflict veroverde Israël de Gazastrook en het schiereiland Sinaï op Egypte, de Westelijke Jordaanoever op Jordanië en de Golanhoogte op Syrië”.
Op het eerste gezicht lijkt dit persbericht een functioneel bericht te zijn waar niet veel mee aan de hand is. Echter bij nader inzien geeft dit bericht ons een interessant kijkje in de Midden-Oosterse keuken van de Nederlandse journalistiek. Laat ons beginnen met de eerste volzin van dit bericht:
“De Israëlische strijdkrachten hebben zondag het vuur geopend op pro-Palestijnse betogers die vanuit Syrië probeerden de bezette Golanhoogte binnen te dringen”.
In deze zin wordt als een feitelijk en onbetwistbaar gegeven vermeld dat de Golanhoogte een bezet gebied is. De onbetwiste status van dit gegeven kan afgeleid worden uit de manier waarop in dit bericht zogenaamde objectieve feiten en subjectieve meningen nadrukkelijk uit elkaar worden gehouden. Dit kunnen we bijvoorbeeld in de volgende zinnen zien:
“Volgens de Syrische autoriteiten zijn daarbij 14 betogers omgekomen, onder wie een vrouw en een kind. Tegelijk raakten 220 mensen gewond. Het Israëlische leger zei te weten van 12 slachtoffers”.
“We hadden geen andere keus'', aldus een woordvoerder van het Israëlische leger. ,,We denken dat het Syrische regime de aandacht probeert te verleggen naar de grens met Israël in plaats van wat er in eigen land gebeurt''.
Wat in deze zinnen direct opvalt, is dat hier geen melding wordt gemaakt van onbetwistbare feiten, er wordt ons niet verteld dat zus of zo het geval is, we krijgen louter de verschillende gezichtspunten van de betrokkene partijen voorgeschoteld. Dit steekt duidelijk af tegen de manier waarop de bewering dat de Golanhoogte een ‘bezet gebied’ is niet als de mening van het Syrische regime of de "pro-Palestijnse" betogers wordt gepresenteerd, maar als een objectief gegeven.
Uit het oogpunt van de journalistieke objectiviteit is deze voorstelling van zaken echter niet onproblematisch. Door de ietwat merkwaardige verwijzing naar “pro-Palestijnse” betogers die tegen de bezetting van de Golan protesteren en de vergelijking van de verovering van de Golanhoogte door Israël met die van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, wordt de bezetting van de Golanhoogte nadrukkelijk in de context geplaatst van het Israëlische-Palestijnse conflict. Het beeld dat hiermee opgeroepen wordt, bewust of onbewust, is dat van een illegitieme bezettingsmacht, die demonstranten doodschiet die tegen het onrecht van de bezetting opkomen. Dit beeld wordt nog eens versterkt doordat de Israëlische verklaring voor deze hele toestand naar het land van de subjectieve meningen wordt verwezen, waardoor belangrijke contextelementen onderbelicht blijven.
Maar is dat zo? Is de Israëlische betzetting van de Golanhoogte illegitiem? Een aantal contraoverwegingen:
1. In haar lange geschiedenis hoorde de Golanhoogte slechts 21 jaar in Syrische handen, van 1946 t/m juni 1967. De Joodse bewoning van dit gebied gaat daarentegen duizenden jaren terug. In de Bijbelse periode stond dat gebied bekend als de Basjan, het woongebied van de Joodse stam Menasje. Op de Golanhoogte zijn restanten gevonden van zo’n 300 joodse nederzettingen en tientallen synagogen uit de oudheid. De bekendste joodse nederzetting uit de oudheid is het stadje Gamla dat beroemd is geworden o.a. door Josephus Flavius’ De Joodse Oorlog.
2. In 1886 zijn joden weer op de golanhoogte gaan wonen. Een deel van de joodse bevolking in dat gebied was in 1898 door het Ottomaanse rijk alweer verdreven. Een deel daarvan hield stand tot de anti-joodse rellen van 1920, waarin de laatste joodse bewoners van dat gebied vermoord en weggejaagd werden. Gronden in Joodse eigendom werden door Joodse organisaties op de Golanhoogte nog na die tijd beheerd, tot dat ze door Syrië in 1947 onteigend werden.
3. In 1922 werd unaniem door het Volkerenbond het belangrijke document aangenomen, dat bekend staat als het ‘Mandaat voor Palestina’. Volgens dat document maakt de Golanhoogte een deel uit van het gebied dat als het Joodse nationale thuisland werd bestempeld. Artikel 80 van de VN-handvest bepaalt, dat de internationaalrechtelijke afspraken en verplichtingen die door het Volkerenbond gecreëerd waren door de VN gerespecteerd moeten worden.
4. In 1923 hebben de Britten, die het mandaat in het toenmalige Palestina namens het Volkerenbond uitvoerden, de Golanhoogte aan de Fransen overgedragen. De Golan is formeel in Syrische handen gekomen door het einde van het Franse mandaat in dat gebied in 1946.
5. Sinds de erkenning van de staat Israël door de VN in 1947 werd de strategischliggende Golanhoogte veelvoudig gebruikt als uitvalbasis voor militaire acties tegen Israël. In 1948-49 deed Syrië mee aan de mislukte (en internationaal rechtelijk onrechtmatige) Arabische poging om de jonge staat Israël te vernietigen. In de jaren tot de Zesdaagse oorlog in juni 1967 werd Israël, in strijd met het staakt-het-vurenverdrag van 1949, vanuit de Golanhoogte veelvoudig beschoten, gebombardeerd en door terroristen geïnfiltreerd.
6. In mei 1967 is een einde gekomen aan het toch al gammele staakt het vuren van 1949. Naar aanleiding van valse Russische geruchten over Israëlische troepenopbouw aan de Syrische grens begonnen een aantal Arabische staten, waaronder Syrië, zich klaar te maken voor een oorlog tegen Israël. Belangrijke gebeurtenissen daarbij waren de Egyptische terugtrekking van de VN-vredesmacht, de UNEF, uit de Sinaï (16/05), de Egyptische blokkade van de staart van Tiran (22/05), de Arabische troepenopbouw aan de Israëlische grenzen en de verschillende publieke verklaringen waarin Arabische leiders de aanstaande vernietiging van de staat Israël hebben aangekondigd. Gamal Abdel Nasser, de toenmalige Egyptische president, verklaarde bijvoorbeeld dat:
“Our basic objective will be the destruction of Israel. The Arab people want to fight". "We will not accept any...coexistence with Israel...Today the issue is not the establishment of peace between the Arab states and Israel....The war with Israel is in effect since 1948." (Leibler, I. (1972), The Case For Israel, Australia: The Globe Press, p. 18).
En dit is wat de Syrische minister van defnsie, Hafez Assad, rond dezelfde periode te melden had:

“Our forces are now entirely ready not only to repulse the aggression, but to initiate the act of liberation itself, and to explode the Zionist presence in the Arab homeland. The Syrian army, with its finger on the trigger, is united....I, as a military man, believe that the time has come to enter into a battle of annihilation” (ibid. p. 60.)

7. Op 5 juni 1967 heeft Israël besloten om niet meer op de onvermijdelijke Arabische aanval te wachten en trok zelf ten strijde tegen Egypte en Jordanië, terwijl Syrië in deze eerste fase buiten schot bleef. Syrië heeft zich des ondanks in de oorlog gemengd door beschietingen en bombardementen op Israël uit te voeren o.a. op de olieraffinaderijen in Haifa. Toen Jordanië en Egypte zo goed als verslagen waren viel Israël op 9 juni ook Syrië aan. In die aanval werd de Golanhoogte door Israël veroverd en sindsdien is het onafgebroken in Israëlische handen geweest. Dat Syrië een rechtmatige claim heeft op een gebied dat zij door eigen onrechtmatige oorlogshandelingen heeft verloren is niet  onomstreden.

8. In VN-resolutie 242, die in de nasleep van de Zesdaagse oorlog door de VN-veiligheidsraad aangenomen is, wordt Israël geenszins opgeroepen de gehele Golanhoogte onvoorwaardelijk aan Syrië terug te geven. Israël wordt slechts opgeroepen ‘gebieden’ terug te geven die in die oorlog veroverd waren en bewust niet ‘alle gebieden’. Daarnaast wordt deze oproep nadrukkelijk gekoppeld aan de erkenning van het bestaansrecht van de staat Israël en het garanderen van veilige grenzen voor alle betrokkene staten in de context van een duurzame vredesregeling. Syrië heeft het bestaansrecht van Israël nooit erkend en nooit vrede willen sluiten en dit ondanks meerdere Israëlische voorstellen om de Golanhoogte of delen daarvan terug te geven in ruil voor vrede.
9. Syrië heeft sindsdien het doel om Israël te vernietigen niet opgegeven. Het voerde directe oorlogen tegen Israël in 1973 en 1982. Daarnaast is Syrië de belangrijkste regionale bondgenoot van Iran, het heeft tot voor kort onderdak verleend aan de politieke leiding van de Hamasbeweging en is een belangrijke bondgenoot van de Hizballahbeweging uit Libanon. De gemene deler van deze vriendengroep is dat ze allemaal tot doel hebben de staat Israël te vernietigen en dat ze dat doel, in strijd met het internationale recht, in woorden en daden belijden.
Deze lijst van contraoverwegingen bewijst niet dat Israël een onbetwistbare claim heeft op de Golanhoogte en ze maakt ook geen einde aan alle discussies over deze kwestie. Wat ze wel laat zien is, dat het gebruik van de term ‘bezet gebied’ in dit ogenschijnlijk objectieve bericht niet onproblematisch is. Het beeld dat door het onkritische gebruik van die term geschapen wordt, van een illegitieme bezettingsmacht, die op demonstranten schiet die tegen het onrecht van de bezetting opkomen, is geen objectief beeld, maar een beeld dat men eerder uit de koker van de propagandamachine van het Assadregime zou kunnen verwachten.

donderdag 7 juli 2011

Hebben wij de Verenigde Naties wel nodig?(I)

De eerste en voornaamste doelstelling van de Verenigde Naties (VN) wordt aangekondigd in artikel 1 van de VN-handvest:
“De internationale vrede en veiligheid te handhaven en, met het oog daarop: doeltreffende gezamenlijke maatregelen te nemen ter voorkoming en opheffing van bedreigingen van de vrede en ter onderdrukking van daden van agressie of andere vormen van verbreking van de vrede, alsook met vreedzame middelen en in overeenstemming met de beginselen van gerechtigheid en internationaal recht, een regeling of beslechting van internationale geschillen of van situaties die tot verbreking van de vrede zouden kunnen leiden, tot stand te brengen;”
Een snel onderzoek naar oorlogen in de 20ste eeuw levert interessante cijfers op. In de jaren na de oprichting van de VN in 1945, zijn er meer oorlogen geweest, dan in de jaren daarvoor. Dit lijkt in eerste instantie niet op te wijzen dat de VN iets heeft bijgedragen aan een veiliger en meer vreedzame wereld. Je zou bijna willen concluderen dat het streven naar een vreedzame en veilige wereld om de opheffing van de VN vraagt, maar dit is wellicht iets te kort door de bocht.
De conclusie dat de VN wat betreft de internationale vrede en veiligheid geen enkel nut heeft, kan niet zomaar uit dit onderzoek worden getrokken. Men zou bijvoorbeeld kunnen beweren dat zonder de VN onze wereld nog gewelddadiger en onveiliger zou zijn geweest. James A. Goldston is bijvoorbeeld van mening dat de mogelijkheid om politieke en militaire leiders door de VN te vervolgen een zekere gunstige invloed heeft op de duur van conflicten en in die zin op de internationale vrede en veiligheid:
“Is the international arena different? In fact, the accumulating experience of the past two decades shows that, though in the short run the prospect of justice may lead some teetering autocrats to cling to power -- Zimbabwe's Robert Mugabe is an oft-cited example -- the prosecution of sitting senior leaders for war crimes often speeds an end to conflict”.
Des al niet te min geeft dit onderzoekje te denken. Hebben we de VN wel nodig om de internationale vrede en veiligheid te handhaven? Of nog erger, heeft de VN niet op enigerlei wijze bijgedragen aan het ondermijnen van de internationale vrede en veiligheid? De interessante en belangrijke vraag is niet of de VN soms verkeerde beslissingen neemt, maar of het operationele en ideologische DNA van de VN de realisering van de eigen doelstellingen in de weg staat of zelfs ondermijnt. Anders gezegd, de vraag is of de VN op enigerlei wijze gedoemd is om, naar eigen doelen en maatstaven, onjuiste beslissingen te nemen. Wordt vervolgd!

woensdag 6 juli 2011

Genocide op Indianen

Volgens het NOS-journaal van 3 juli 2011 worden de Bororo Indianen in Brazilië regelmatig aangevallen door houtkapbedrijven:
 ''In Brazilië wordt elke week een Indiaanse inwoner van het Amazone-gebied vermoord. Intimidatie van houtkapbedrijven, die vinden dat de indianen de - vaak illegale - houtkap dwarsbomen. De laatste tijd is de druk op de Indianen verder toegenomen. En dat komt doordat Brazilië de wet tegen de houtkap binnenkort mogelijk versoepelt. De Bororo Indianen - die een beschermde status hebben - hebben het zwaar te verduren in hun reservaat.''

Verder onderzoek in deze materie brengt nog meer naar boven. Als u de links op de website van het Genocide Studies Programme van de universiteit van Yale  (http://www.yale.edu/gsp/amazon/index.html) volgt vindt u een hele waslijst aan stammen die in gevaar zijn. Een aantal stammen, waaronder de Bororo, worden regelmatig aangevallen door houthakkers. Een ander schokkend voorbeeld is dat van de Akuntsu stam. Deze stam is  door geweld en ziekte bijna verdwenen. Er zijn er nog vijf van in leven. Zo zijn er meerdere voorbeelden. Ik roep u dan ook op om de ambassades van Brazilië, Peru, Ecuador en Colombia protest e-mails te schrijven. U kunt ook Nederlands parlementsleden aanschrijven hierover.

Ludwig Kamphausen