vrijdag 29 juli 2011

Onderwijs

Onderwijs: twee oorzaken
Inleiding
Er is nu al geruime tijd veel te doen over de kwaliteit van het onderwijs in Nederland. De politici vallen over elkaar heen om ons te vertellen hoe belangrijk het onderwijs is. Het moet echt allemaal veel beter. Ook de universiteiten en scholen in dit land doen hier aan mee. Iedereen streeft naar kwaliteit en excellentie.
In dit artikel zullen wij een tegengeluid laten horen. Het hele onderwijsdebat is waardeloos. De reden hiervoor is dat alle goedbedoelde plannen van de universiteiten, HBO’s, scholen  en de overheid de kern van de zaak niet raken.
Al de bovengenoemde partijen laten namelijk de logica van de hedendaagse onderwijscultuur in tact. En juist hier gaat het om.  Het gaat eigenlijk om twee punten: (1) Er wordt in het onderwijsdebat uit gegaan van een verkeerd begrip van ‘kwaliteit’. (2) Onderwijs wordt uitsluiten gezien als een deel van de kenniseconomie. Deze twee punten hebben direct met elkaar te maken. Wij zullen in dit artikel beweren dat deze twee factoren tot gevolg hebben dat het onderwijssysteem in Nederland een IJzeren Kooi vormt. Onze argumentatie voor deze analyse zal verlopen via een kritiek op de notie van ‘compententie’die nu zo vaak opduikt in het onderwijs. Vervolgens zullen we deze visie op onderwijs bekritiseren van uit een heel andere logica.
Uit  onze argumentatie volgen twee aanbevelingen : (a) Schaf het compententie gericht onderwijs af. Vervang dit ook niet door een ander kwaliteitssysteem. (b) Stap af van het idee dat onderwijs in dienst staat van de kenniseconomie.
De twee wortels van het probleem
De situatie waarin het onderwijs zich nu verkeert heeft een complexe ontstaansgeschiedenis. Desalniettemin is het mogelijk om twee belangrijke wortels van deze problematie aan te wijzen. 
De twee factoren kunnen we het beste begrijpen als het antwoord op de volgende twee vragen: (i) Hoe kunnen we  schaarse financiele middellen zo eerlijk mogelijk verdelen?[1] (ii) Hoe kunnen we het onderwijs meer laten aansluiten op de vrije markt? Beide factoren hebben tot gevolg dat kwaliteit vooral in kwantitatieve termen wordt uitgelegd.
We zullen dit idee verder uitleggen aan de hand van het competentie gerichte onderwijs. Sinds een aantal jaar is de term ‘competentie’ het sleutelwoord binnen het onderwijs. Wat is een competentie nu eigenlijk? De Radboud Universiteit geeft hier de de volgende definitie van:
Een competentie is een complexe vaardigheid waarmee in een specifieke context een taak verricht wordt die met geïntegreerd gebruik van noodzakelijke kennis, enkelvoudige vaardigheden en attitudes, leidt tot een prestatie die voldoet aan beroepsspecifieke en/of academische eisen, aldus Mariëlle Theunissen en Arie Geerding die veel ervaring hebben opgedaan met nieuwe toetsvormen als portfolio’s en assessments.[2]

Laten we eens kijken wat hier staat. Een compentie is dus een vaardigheid (ja natuurlijk, het zijn immers synoniemen!) die complex is. Voorts worden d eze vaardigheden in specifieke contexten toegepast (hoe anders, in een generieke context?). Tijdens deze toepassing wordt geïntegreerd  gebruik gemaakt van noodzakelijke kennis attitudes en enkelvoudige vaardigheden. Ja natuurlijk, zonder integratie kunnen ze immers per definitie niet gebruikt worden! Hoe je gebruik kan maken van attitudes is niet duidelijk. Een houding heb je tenopzichtte ergens van, je gebruikt die niet.  Dit kleurrijke geheel moet leiden tot prestaties die voldoen aan beroepsspecifieke en/of academische vaardigheden. Let goed op: er staat en/of academische vaardigheden. Het is dus klaarblijkelijk ook wel eens zo dat vooral om beroepsspecifieke vaardigheden gaat en niet om academische vaardigheden.[3] Dit is toch een merkwaardig stanpunt voor een universiteit.
De Universiteit Utrecht heeft een andere definitie van competenties. Ze schrijven dat een competentie kennis of vaardigheid betreft. Vervolgens geven ze een lijst van compententies die een masterstudent moet hebben:
1. Onderzoeksmatige competenties: opzetten, uitvoeren, kwalitatief en kwantitatief analyseren van en rapporteren over onderzoek;
2. Onderwijskundige competenties op universitair bachelorniveau op het gebied van:
·         ontwikkeling van onderwijs;
·         training en bedrijfsopleidingen;
·         initiëren en begeleiden van onderwijsverandering;
·         toetsing en evaluatie van leerresultaten en competenties;
·         onderwijskundige theorievorming en toepassing daarvan in of ten 
          behoeve van onderwijs (praktijk of beleid);
3. Academische competenties op het gebied van zoeken, selecteren en verwerken van literatuur, kritische reflectie op kennisbestanden, en mondelinge en schriftelijke weergave van deze reflectie op academisch niveau.
4. Sociaal-communicatieve competenties die nodig zijn om de opleiding met succes te kunnen voltooien.[4]
Masterstudenten moeten dus onderzoeken kunnen opzetten en uitvoeren. Eveneens moeten ze deze kwantitatief en kwalitatief kunnen analyseren en ze moeten er over kunne rapporteren. Dat valt weer mee, denk je dan. Maar bij punt twee komt de aap uit de mouw. We zien hier dater bij de onderwijskundige competenties als tweede punt ‘trainingen en bedrijfsopleidingen’vermeldt staan. Eveens wordt er melding gemaakt van evaluaties. Wat we hier dus zien is dat het universitair onderwijs in dienst staat van het bedrijfsleven. Eveneens zien we een uitting van de gedachte dat kwaliteit kwantitatief gemeten kan worden.
Bij punt vier zien we dat de student sociaal-communicatieve competenties moet hebben om de opleding met succes te kunnen voltooien. Dit is een erg belangrijk punt. Het is een kern punt van de competentie ideologie dat communicatie en ‘kritische zelfreflectie’(d.w.z. nadenken over de communicatieve processen binnen het onderwijs) centraal staan. Het gevolg hier van is dat er minder aandacht is voor de inhoud. Inmiddels is er in Nederland een discussie ontstan over het competentiegerichte onderwijs. Helaas maakt dit niet zoveel uit. Het onderliggende beeld van kwaliteit blijft imemrs nog in tact. Ook blijft het idee in stand dat communicatie centraal staat. Dit heeft desastreuze gevolgen.
We zullen het laatste punt hieronder uitwerken aan de hand van een voorbeeld. Voor dat we dit doen wil len we er nog op wijzen dat een van de postdoctorale lerarenopleidingen aan dit land teksten aan studenten geeft waarin staat dat het idee dat het in het onderwijs om de overdracht van kennis  gaat ‘Middeleeuws’ is.
Stelt u zich een ingenieur voor. Hij heet Jan. Het is nu 2020. Jan moet een brug ontwerpen. Hij voert zijn taak uit. Drie dagen nadat de brug gebouwdt is stort deze in. Er vallen 23 doden. Hoe kon dit nou gebeuren vraagt iedereen zich af. De reden is simpel. Jan is opgeleidt binnen de competentie ideologie. Hij heeft nauwelijks wiskunde en natuurkunde gehad. Het waren wel vakken waar hij les in heeft gehad, maar dat stelde niet zoveel voor. Hij moest immers voor zichzelf en anderen evaluaren, hij moest reflecteren over communicatieve processen en hij moest portfolio’s vol schrijven met reflectieverslagen over deze communicatie processen. Hierdoor heeft Jan nooit echt geleerd hoe hij een brug moest ontwerpen. En dit verhaal geldt niet alleen voor Jan. Als we de competentie ideologie letterlijk nemen, dan komen we snel op een punt waarop we onze maatschappij niet meer draaiende kunnen houden omdat niemand meer echt iets kan.
De vraag is nu wat rationalisering te maken heeft met de kenniseconomie. Zoals we hebben gezien liggen problemen in de sfeer van de verdelende rechtvaardigheid aan de basis van het rationaliseringsprces in het onderwijs. Maar dee wijze van denken komt ook veel voor in het bedrijfsleven. We hebben dus te maken met een tendens die niet in tegenstelling is met de manier van denken die in het bedrijfsleven heerst.
Bovendien is het idee dat de primaire taak van het onderwijs bestaat uit het afleveren van mensen voor de economie steeds dominanter geworden in onze samenleving. Het gevolg hiervan is dat universiteiten, HBO’s en scholen mensen moet afleveren die vooral vaardigheden moeten hebben die voor het berijfsleven relevant zijn. Hier slagen ze niet in, want de studenten hebben alleen maar leren communiceren. Bovendien heeft men ook nog de denkstap gezet dat universiteiten qua structuur op dezelfde wijze moeten functioneren als bedrijven. Vandaar dat wetenschappers en studenten  elkaar op puur kwantitatieve gronden moeten beoordelen die niets met werkelijke kwaliteit te maken hebben. Eveneens worden univesiteiten er toe aangezet om samen te werken met bedrijven.
Mijns inziens zit hier een vekeerde visie op het onderwijs achter. Als je alles in economische termen ziet, dan vergeet je waar de economie voor is. De economie gaat alleen maar om middelen om te kunnen leven. Maar dit is alleen maar zinvol als er ook doelen zijn om naar te streven. Kunst,  muziek, filosofie en wetenschap geven ons dit soort van doelen. Het zijn in zichzelf waardenvolle praktijken. Daarom moet onderwijs niet in dienst staan van de kenniseconomie. Als je dat doet leer je mensen om iets als een middel te beschouwen dat eigenlijk een doel is.
Ludwig Kamphausen


[1] Het idee dat de onderwijsproblematiek voortkomt uit een vermengingvan problemen binen de verdelende rechtvaardigheid en een bedrijfsmatige conceptie van scholen en universiteiten hebben we ontleend aan een idee  van een van onze andere medebloggers van Oy Vey tijdens een gesprek heeft uitgelegd.
[3] Tenzij het als en inclussief of bedoelt is. Maar dan is het nog zo dat de beroepsspecifieke eisen klaarblijkelijk voor een universiteit belangrijk zijn.
[4] Zowel dit citaat als de eerder gegeven defintie zijn afkomstig van: http://www.uu.nl/university/masters/NL/onderwijskundigontwerp/Pages/ingangseisen.aspx (09-06-2011).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten