woensdag 28 december 2011

Onze Parlementariërs Reageren...

Hierbij de reactie van de CDA Tweede Kamerfractie op de brief die een tijdje geleden op onze blog gepubliceerd werd:

"Onze fractie stelt zich in deze op het navolgende standpunt;

Het CDA is voorstander van een duurzaam vredesakkoord voor het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Wij vinden dat Nederland zich daar internationaal voor moet inzetten. Uitgangspunt daarbij is de tweestatenoplossing met de grenzen zoals die golden in 1967. Om dit te bereiken is de opbouw van een Palestijnse Staat noodzakelijk. Alleen als de twee partijen met elkaar aan tafel gaan zitten en bereid zijn te zoeken naar compromissen zien wij dat er vooruitgang geboekt kan worden in dit proces. Hiervoor zullen beide partijen af moeten zien van eenzijdige stappen.

Het ontwikkelingsgeld aan de PA wordt niet altijd effectief besteed. De CDA-fractie heeft meermalen opgeroepen tot betere besteding en grotere transparantie. Daarnaast hebben we een motie gesteund die de Palestijnse Staat opriep af te zien van verheerlijking van geweld. Een sterke Palestijnse Staat is een voorwaarde voor vrede in het Midden-Oosten. Alleen door krachten te steunen die bereid zijn tot het sluiten van compromissen en elkaar kunnen vinden in het uiteindelijke doel, een twee-staten-oplossing,

Met vriendelijke groet,

CDA Tweede Kamerfractie
Publieksvoorlichting"

Is dit een antwoord op de vragen die in die brief gesteld werden? We zullen zeker op terug komen!

vrijdag 23 december 2011

Kerstgedachte

"Human history is not the battle of good struggling to overcome evil. It is a battle fought by a great evil struggling to crush a small kernel of human kindness. But if what is human in human beings has not been destroyed even now, then evil will never conquer." (Vasily Grossman, Life and Fate)

dinsdag 20 december 2011

Een Brief aan Onze Parlementariërs

De schrijvers van de onderstaande brief wilden die graag op deze blog publiceren, bij deze dus:

Zondag, 18/12/2011
Aan de leden van de 2de Kamerfracties van de VVD, CDA en PVV
Betreft: ontwikkelingshulp aan de Palestijnse Autoriteit

Geachte 2de Kamerleden, geachte fractieleden van de VVD, CDA en PVV

Onlangs heeft de Europese Unie, waar Nederland lid van is, de jaarlijkse financiële hulp aan de Palestijnse Autoriteit (PA) met 100 miljoen euro verhoogd. Daarnaast financiert Nederland de PA door ontwikkelingshulp o.a. via bijdragen aan de VN (UNWRA) en subsidieverstrekking aan verschillende hulporganisaties.

De volgende feiten over de Palestijnse Autoriteit zijn echter alom bekend (zie bijvoorbeeld hier, hier, hier, hier, hier en hier):
  • de PA ontkent het bestaansrecht van de staat Israël handelt op verschillende manieren om dit doel te bereiken,
  • de PA streeft naar een Palestijnse staat die geheel Jodenvrij is (judenrein),
  • de PA bedrijft op grote schaal anti-Joodse en anti-Israëlische propaganda,
  • de PA onderdrukt de eigen bevolking en ondermijnt de democratie,
  • de financiële hulp aan de PA is disproportioneel hoog; en
  • de besteding van ontwikkelingshulp aan de PA is niet transparant
Op grond hiervan menen wij dat:
  • de directe en indirecte steun aan de PA moreel volstrekt onaanvaardbaar is,
  • deze steun niet in het belang van de vrede in het Midden-Oosten is,
  • deze steun niet in het belang van de Palestijnse bevolking zelf is; en
  • deze steun wellicht in strijd is met de geest van internationale verdragen, zoals de VN-handvest en de UVRM, en met andere internationale afspraken.
 Met dit schrijven willen we u graag vragen wat u als fractie van deze gang van zaken vinden en wat u aan deze gang van zaken willen doen.

In afwachting op uw reactie

Hoogachtend,

We zijn erg benieuwd naar de reacties van onze parlementariërs, we zullen dit verhaal zeker blijven volgen.

zondag 18 december 2011

De goocheltruc van de taalkunde -- of hoe 'het' verdwijnt.

‘Het’



Het’ verdwijnt uit het Nederlands, berichtte Mariëtte Kolkman van het Genootschap Onze Taal in het novembernummer van Onze Taal http://onzetaal.nl/uploads/editor/1111%20het.pdf?utm_source=Twitter&utm_medium=0211&utm_campaign=hetOT11 . Kleine kinderen en mensen die Nederlands als tweede taal leren, hebben moeite met het leren van het onderscheid tussen woorden die met ‘de’ en woorden die met ‘het’ aangeduid worden. Blijkbaar hebben beginnende sprekers van het Nederlands een voorkeur voor ‘het’. Daarbij komt nog dat ‘het’ niet alleen als lidwoord wordt gebruikt, maar ook als onbepaald en persoonlijk voornaamwoord, zoals in ‘Het regent’. Die variëteit aan grammaticale functies “kan voor verwarring zorgen”, aldus Kolkman, naar aanleiding van een onderzoek van taalwetenschappers van de Universiteit van Amsterdam.
         ‘Het’ houdt de taalwetenschap sowieso nogal bezig. Uit verschillende onderzoeken wordt geconcludeerd dat ‘de’ woorden niet alleen vaker voorkomen dan ‘het’ woorden, maar dat ‘het’ ook terrein wint.
         Volgt de verplichte vraag of de verdwijning van ‘het’ “erg” is. Volgt het voor taalwetenschappers obligate antwoord dat zulks niet erg is omdat taal nu eenmaal verandert. “De vraag waarom talen veranderen vindt Hans Bennis, directeur van het Meertens Instituut, hetzelfde als vragen waarom de bananen krom zijn.” “Het onderscheid tussenonzijdige en niet-onzijdige woorden is tegenwoordig totaal onzinnig” zegt Bennis ook nog.
         I beg to differ. ‘De moraal’ en ‘het moreel’ worden vaak verward, als ze ook nog eens hetzelfde lidwoord zouden krijgen, zou die verwarring alleen maar toenemen. ‘De idee’ duidt op een filosofische vakterm, terwijl ‘het idee’ staat voor een gedachte, plan of ingeving. Er zijn meer voorbeelden te vinden van woordparen waarin het woordgeslacht een betekenisverschil met zich meebrengt. Bovendien worden onzijdige woorden (‘het’ woorden dus) aangeduid met het betrekkelijk voornaamwoord ‘dat’, terwijl ‘de’ woorden worden aangeduid met ‘die’. De mogelijkheden tot het maken van samengestelde zinnen zijn aanzienlijk groter en subtieler met het onderscheid dan zonder. De syntaxis van het Nederlands en daarmee de stijl en de literatuur zijn armer zonder woordgeslacht. Mijn hoogleraar algemene taalwetenschap hield ons altijd voor dat de taal altijd ingewikkelder is dan je denkt. Juist taalwetenschappers lijken die complexiteit echter nogal eens te vergeten.
          Er is echter ook een onderliggend probleem, dat je met een beetje goede wil filosofisch zou kunnen noemen. Dat probleem is dat taalwetenschappers taal beschouwen als iets dat zich voordoet, een verschijnsel dat zij sowieso alleen beschrijven, maar ook een verschijnsel dat nu eenmaal voortgaat zoals het voortgaat, wellicht volgens veelal nog te ontdekken wetmatigheden. Bennis zegt iets dergelijks, volgens hem zitten alle Germaanse talen in een proces waardoor het geslachtsonderscheid langzaam verdwijnt. In het Duits is die ontwikkeling nog nauwelijks begonnen. “Een proces” jawel. Wat voor een proces dat dan is, moet je de taalwetenschapper niet vragen.
         Het komt erop neer dat taalwetenschappers taal beschouwen als natuur. Nu is het inderdaad een feit dat alle mensen taal gebruiken en dus is er van nature een vermogen in ons om talig te zijn. Het is echter ook een feit dat alle culturen een vorm van tafelmanieren hebben, toch zullen weinigen concluderen dat tafelmanieren natuurlijk zijn. Tot tafelmanieren moet een kind worden opgevoed. Tot correct taalgebruik (of incorrect taalgebruik) ook.
         Maar, zal de taalwetenschapper protesteren, ‘correct’ is een normatief begrip, maar taal verandert gewoon. Hoezo gewoon? We spreken van correct taalgebruik zoals we van correcte tafelmanieren spreken, namelijk als een door-en-door normatief fenomeen. Taal is een kwestie van cultuur, nauwelijks van natuur. En cultuur is wezenlijk een kwestie van cultiveren, van opvoeden, van verzorgen. Cultuur is zorg dragen voor iets, of dat nu een museum is, klassieke muziek, kleding, of grammatica en spelling. Cultuur betekent dat je normen stelt, onderscheid maakt tussen juist en onjuist, beter en slechter. Cultuur betekent dat je kritisch bent; ‘kritisch’ komt van het Griekse woord ‘kritein’, onderscheid maken.
         In plaats van schouderophalend te reageren, zouden taalwetenschappers hun taak als cultuurwetenschappers serieus moeten nemen, en net zoals literatuurwetenschappers bijdragen aan de verzorging en verbreiding van literatuur en kunsthistorici bijdragen aan onze museumcultuur, zouden taalwetenschappers de cultuur van het Nederlands moeten bevorderen. Het behoud van ‘het’ is, zoals zoveel dingen in het Nederland van vandaag en altijd, een kwestie van het onderwijs.


Maar juist aan de onderwijsopvatting van de taalwetenschappers schort het één en ander. Hoogleraar taalvariatie Bennis doet in dat verband namelijk een opmerkelijke uitspraak: “Het lijkt erop dat er een relatie is tussen hoeveel mensen een taal als tweede taal leren en de afname van bepaalde taalelementen zoals geslachtskenmerken”, citeert Kolkman de Amsterdamse hoogleraar. In alle multiculturele blijheid zegt Bennis dus eigenlijk dat het aan de Marrokanen ligt  samenhangt met de multiculturele samenleving dat het Nederlands verandert.
         Omdat Bennis nu eenmaal van mening is, zoals hij om methodologische redenen wel moet zijn, dat taal nu eenmaal verandert, kan hij daar als wetenschapper geen bezwaar tegen hebben, maar het ook niet goedkeuren. Maar dat doet hij juist wel en vrijwel alle taalwetenschappers met hem. Bennis noemt het “niet erg” dat ‘het’ verdwijnt; het woordgeslacht is volgens hem “totaal onzinnig”. Anders gezegd, het is niet slecht dat taal verandert. Dat is niets meer of minder dan een versluierd normatief standpunt. Uit het normatieve standpunt dat taalverandering in orde is, volgt als bij klokslag het even normatieve standpunt dat het niet alleen zinloos maar zelfs kwalijk is te proberen er iets aan te doen.
         Scholieren en studenten corrigeren op grammatica en spelling is fout. Jongeren en allochtonen hebben namelijk een andere kijk op de taal dan wij. Achter deze positie schuilen twee dingen, namelijk gemakzucht en een ontzettend dédain ten opzichte van mensen die niet dezelfde onderwijsachtergrond hebben als de hooggeleerde heer zelf, want denk je nu echt dat Bennis er ook maar over piekert om zelf ‘het’ niet meer te gebruiken, ‘Poldernederlands’ te spreken of elke bewering die hij doet te besluiten met ‘ik sweer het je’? Zoals de Labourpoliticus die zei alleen maar openbare scholen te willen, zijn kinderen naar een privéschool stuurde, zo spreekt Bennis keurig ABN. Jongeren en allochtonen leren nu eenmaal geen ABN, of zoals taalwetenschappers zeggen, Algemeen Nederlands meer. Zij spreken jeugdtaal of straattaal en dat moet je begrijpen en eigenlijk ook mooi vinden, want dat is nu eenmaal hun cultuur, die dus eigenlijk natuur is, maar dat had u nu al wel door.
         Hoogleraren horen natuurlijk ook ABN te spreken, maar zij horen ook zorg te dragen voor het cultuurgoed dat de Nederlandse taal is. We zouden een Nederlandse academie moeten hebben, die niet bestaat uit dolgeworden schoolmeesters die elke tien jaar een nieuwe spelling en grammatica willen invoeren, maar uit erudiete schrijvers en geleerden die de taal trachten te bewaren door het taalonderwijs te bevorderen, de literatuur – vooral de oudere en wat vergeten literatuur – onder de aandacht te brengen en te stimuleren dat het Nederlands vertaald en verbreid wordt. Een belangrijk begin daarvan zou zijn dat buitenlandse uitwisselingsstudenten verplicht Nederlands moeten leren en dat het universitair onderwijs uitsluitend in het Nederlands gegeven wordt. Maar dat terzijde.
         Keren we terug naar het hoofdpunt. Als het zo is dat allochtonen en jongeren in het algemeen slechter Nederlands spreken dan oudere Nederlanders met een vergelijkbaar diploma, dan is dat geen natuurverschijnsel, maar een cultuurramp, die met cultuurlijke middelen kan worden gekeerd. Kinderen moeten spellings- en grammaticaregels van buiten leren, veel lezen en literaire teksten uit hun hoofd leren en in het openbaar leren spreken. Daarbij zijn geleerde en uiterst taalvaardige docenten van het grootste belang. Een taal is de uitdrukking van de ziel van een volk, zeiden eminente taalkundigen als Vossler en Spitzer nog in de vorige eeuw. Dat betekent dat wat een cultuur tot stand kan brengen onlosmakelijk verbonden is met de toestand van de taal. Als zelfs lidwoorden verloren gaan, dan is het met die cultuur niet best gesteld.

Mercurius Noviomagensis

vrijdag 16 december 2011

Uitkeringen en mensenrechten

Al jaren worden uitkeringsgerechtigden ( in de volksmond zo heerlijk neutraal ‘uitkeringstrekkers’ genoemd)  gedwongen om bijna elk soort baan aan te nemen. Het maakt dan niet uit of dit werk nou geschikt voor ze is. De uitkering wordt gekort als de baan niet wordt aangenomen. Het huidige kabinet zet deze lijn door. 
Maar beseffen het kabinet en het parlement wel dat ze hier de mensenrechten mee schenden? Kijk maar naar artikel 23, lid 1 van de universele verklaring van de rechten van de mens van de VN.:
Article 23.
·         (1) Everyone has the right to work, to free choice of employment, to just and favourable conditions of work and to protection against unemployment.
·         (2) Everyone, without any discrimination, has the right to equal pay for equal work.
·         (3) Everyone who works has the right to just and favourable remuneration ensuring for himself and his family an existence worthy of human dignity, and supplemented, if necessary, by other means of social protection.
·         (4) Everyone has the right to form and to join trade unions for the protection of his interests.
De regering moet, indien ze zich aan deze verklaring willen houden,  per direct met de hierboven beschreven praktijk stoppen.

Ludwig Kamphausen
Bron: http://www.un.org/en/documents/udhr/

dinsdag 6 december 2011

Israël en de Arabische Revolutie

De Arabische revolutie die ruim een jaar geleden begon is nog niet over, maar de algemene contouren van de uitkomst van die revolutie worden inmiddels zichtbaar. De oude regimes die geen vrienden van Israël waren, maar die zich enigszins pragmatisch opstelden hebben plaats gemaakt voor met name religieuze krachten zoals de Moslimbroederschap in Egypte wiens werkelijke opstelling ten aanzien van Israël moet nog blijken, maar wiens ideologie, geschiedenis en recente uitspraken weinig goeds beloven.

Tegen deze achtergrond is er de afgelopen tijd weleens beweerd dat Israël snel de relaties met haar buren en vooral met de Palestijnen zou moeten verbeteren o.a. door zich achter de linies van mei 1967 terug te trekken en de bouw van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever te staken (zie bijvoorbeeld hier). Alleen op die manier zou Israël een snel groeiend internationaal isolement kunnen voorkomen en de dreiging van een oorlog met haar buren afwenden. Een heldere verwoording van deze ‘vredesstrategie’ is Mint Jan Fabers “Israël moet buigen”, dat al een tijdje geleden in Trouw verscheen:

“Tijdens een recent bezoek aan Egypte maakte ik mij in toenemende mate zorgen over de toekomst van de staat Israël. Ondanks de verscheidenheid aan groepen en mensen die ik tegenkwam op het fameuze Tahrir-plein, was er duidelijk sprake van een gemeenschappelijke vijand - Israël - en een wederopstanding van het Arabisch nationalisme. Wat ik meemaakte, voorspelt weinig goeds voor de toekomst. Zo was er de bestorming van de ambassade van Israël, waarbij Egyptische militairen, enkele rijen dik, aanvankelijk toekeken. Een reactie ter plekke de volgende dag: "Sadat en Moebarak hebben Israël altijd de hand boven het hoofd gehouden ten koste van de Palestijnen. De rollen worden nu omgekeerd. De tijd is er rijp voor." Israël heeft twee mogelijkheden om de nieuwe tijd onder ogen te zien. Het kan het vredesproces laten voor wat het is - vooral een show voor zijn buitenlandse vrienden - en zich verschansen in zijn groeiend bastion, vertrouwend op militaire kracht, inclusief de atoombom. Of het kan zich realiseren dat er maar één weg is die leidt naar vrede met de Palestijnen en de andere Arabische buren en dat is door het opgeven van de bezetting.”

Een aantal kleine nuanceringen en vraagtekens bij dit argument voor de zogenaamde vredesstrategie van Israël naar aanleiding van de Arabische revolutie:

1.

In het verleden heeft Israël zich een aantal keer uit gebieden over de “grenzen” van mei 1967 teruggetrokken. De resultaten van deze terugtrekkingen waren over het algemeen negatief voor Israël. Deze negatieve ervaringen uit het verleden betekenen niet per definitie dat de vredesstrategie nooit zou kunnen werken, maar ze geven wel te denken. 

In 2005 heeft Israël zich eenzijdig teruggetrokken uit de Gazastrook en in 2000 uit het zuiden van Libanon. De consequenties daarvan voor de veiligheid van Israël zijn in beide gevallen dramatisch slecht geweest. Beide gebieden zijn binnen de kortste keer onder de controle gekomen van zeer radicale terreurgroepen, Hamas in Gaza en Hizballah in Libanon. En zoals we allemaal weten, deze gebieden worden onder meer gebruikt als uitvalbases voor talloze aanvallen op Israëlische burgers en militairen en voor het stationeren van een enorme hoeveelheid wapens waarmee elke plaats in Israël inmiddels bereikt kan worden.

Deze territoriale concessies hebben de internationale positie en aanzien van Israël ook niet verbeterd. Door de snelle verslechtering van de veiligheidssituatie in deze gebieden was Israël al snel genoodzaakt om impopulaire maatregelen te nemen, zoals de gedeeltelijke blokkade van de Gazastrook en operatie ‘Cast Lead’ (2008/9). Deze maatregelen hebben vervolgens het internationale isolement en delegitimatie van Israël alleen maar in de hand gewerkt. Het Goldstonerapport, de Gazavloten en het mediacircus rond de Libanon-oorlog van 2006 zijn maar een aantal voorbeelden hiervan. De trieste les voor Israël is dat het eigenlijk niet zoveel uitmaakt wat het doet. De geweldscyclus is niet zomaar te doorbreken door politiek correcte acties, o.a. omdat partijen zoals de Hamas, Islamitisch Jihad, Tanzim, Syrië, Hezbollah of Iran geen belang bij een vreedzame co-existentie hebben, en dus zou Israël genoodzaakt blijven om politiek incorrecte maatregelen te nemen, die de internationale positie van Israël in de regel niet helpen.

Helaas lijkt de vrede tussen Israël en Egypte het zelfde lot beschoren. Die vrede waarbij Egypte alle gebieden terug kreeg die door Israël in juni 1967 veroverd waren, en die tot voor kort het hoopvolle symbool was van de mogelijkheid van een vreedzame co-existentie tussen Israël en haar Arabische buurlanden, is sinds de Egyptische revolutie bijna een scheldwoord geworden. Deze vrede zou immers het instrument zijn van duistere belangen (lees deze blog van de geniale hoofdredacteur van nrc next), een belangrijke oorzaak van de onderdrukking van de Egyptische bevolking door de militaire regimes van Sadat en Mubarak en een vrijbrief voor Israël om de Palestijnen te mogen onderdrukken. Het directe resultaat van deze afwaardering van die vrede is dat zelfs Egyptische ministers tegenwoordig openlijk oproepen tot “herziening” van dat vredesakkoord.

Ook op veiligheidsgebied zijn de recente ontwikkelingen niet bepaald hoopvol. Sinds de Egyptische revolutie heeft Israël te maken gehad met dodelijke aanslagen op Israëlische burgers en militairen vanuit Egypte, de gasleiding van Egypte naar Israël en Jordanië is al 8 keer opgeblazen, de Israëlische ambassade in Caïro was bestormd en de Sinaï is een soort niemandsland geworden dat van vijandige elementen wemelt. Daarnaast zien we de zorgwekkende toenadering tussen Abbas en Hamas, die door het ‘nieuwe’ Egypte gesponsord en gesteund wordt en die volgens kenners eerder op de radicalisering van Abbas duidt dan op een nieuwe gematigde koers van de Hamas. Abbas past zich immers aan aan het nieuwe door Islamisten gedomineerde Midden-Oosten.

2.

Anti-Israëlische gevoelens in Egypte, en de rest van de Arabische wereld, zijn niet noodzakelijk het resultaat van het Palestijnse-Israëlische conflict en daarom zou het oplossen van dat conflict die gevoelens waarschijnlijk ook niet doen verdwijnen. In zoverre zulke gevoelens bepalend zijn voor het beleid van Egypte en andere Arabische staten ten aanzien van Israël zou de vredesstrategie daarom waarschijnlijk niet werken.

De vaak felle anti-Israëlische sentimenten in bijvoorbeeld de Egyptische samenleving, die ook Mint Jan Faber zijn opgevallen, hebben wellicht iets te maken met het Israëlische-Palestijnse conflict. Menige Egyptenaren voelen zich immers verbonden met het trieste lot van de Palestijnen en houden Israël daarvoor verantwoordelijk. Wat echter opvalt aan dit anti-Israëlische sentiment is het uitzonderlijke agressieve en selectieve karakter daarvan. We zitten, bij wijze van spreken, al jaren te wachten op de bestorming van de ambassades van Libië, Syrië, Turkije, Soedan, Algerije, Jemen, Afghanistan, Iran…Dit bewijst natuurlijk niet dat de woede van de menigte in Egypte (of elders in de Arabische wereld) geheel ongegrond is, maar wel, dat die woede nog andere motieven heeft.

Te denken valt in dit verband aan de interne politieke functie van anti-Israël-propaganda in de Arabische wereld. Het opwekken van anti-Israëlische sentimenten is immers een van de manieren waarop impopulaire Arabische regeringen hun positie probeerden te bestendigen. Een andere bron van anti-Israëlische en anti-Joodse sentimenten is het Islamisme. De Moslimbroederschap (MB), met haar religieuze Naziachtige Jodenhaat heeft een bijzondere negatieve invloed gehad op de ontwikkeling van de Joodse-Arabische verhoudingen, die afhankelijk niet vijandig waren. Naast religie spelen nationale gevoelens ook een belangrijke rol, zeker in staten zoals Egypte, die een relatief sterke nationalistische traditie combineren met een lange en soms pijnlijke oorlogsgeschiedenis met Israël hebben.

Dat de felle anti-Israëlische en anti-Joodse sentimenten in de Arabische wereld niet volledig toe te schrijven zijn aan de “bezetting” van de Westelijke Jordaanoever in juni 1967 is ook eenvoudig af te leiden van het feit dat zulke sentimenten al lang voor die bezetting ruimschoots aanwezig waren. De proliferatie van Naziachtige Jodenhaat door de MB in het toenmalige Palestina en Egypte vond plaats al in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. De Arabische landen hebben in 1947 de oprichting van de staat Israël door de VN niet erkend en hebben Israël al in 1948/49 geprobeerd van de kaart te vegen. En hier een fragment uit een toesprak van de toenmalige Syrische minister van defensie Hafez el Assad uit mei 1967, dus net voor de Zesdaagse oorlog:

“Our forces are now entirely ready not only to repulse the aggression, but to initiate the act of liberation itself, and to explode the Zionist presence in the Arab homeland. The Syrian army, with its finger on the trigger, is united....I, as a military man, believe that the time has come to enter into a battle of annihilation” (Leibler, I. (1972), The Case For Israel, Australia: The Globe Press, p. 60.)

3.

Als we de Palestijnen zelf mogen geloven, of beter gezegd de Palestijnse politieke leiders, dan draait het conflict met Israël niet zozeer om de “grenzen”, maar om het bestaan van de staat Israël aan zich. Hedendaagse Palestijnse politieke leiders, van Abbas tot de Hamas, laten nauwelijks een gelegenheid aan hen voorbij gaan zonder de wereld (in het Arabisch) te vertellen dat ze de vernietiging van de staat Israël nastreven en dat ze de verschillende akkoorden en afspraken met Israël slechts als stappen zien op weg naar dat einddoel. Dit is bijvoorbeeld Abbas Zaki een prominent lid van “president”Abbas’ Fatah-beweging:

“Een akkoord zou moeten gebaseerd worden op de grenzen van 4 juni 1967. Wanneer wij zeggen dat een akkoord op deze grenzen zou moeten worden gebaseerd, begrijpt president [Abbas], begrijpen wij en weet iedereen dat het grotere doel niet in één keer kan worden verwezenlijkt. Wanneer Israël zich uit Jeruzalem terugtrekt, de 650.000 kolonisten evacueert en de [veiligheids-]muur ontmantelt, wat zal er dan van Israël worden? Dat zal het einde [van Israël] betekenen Als wij zeggen dat wij Israël willen wegvagen [van de map]… Komaan zeg, zoiets [zeggen] ligt veel te moeilijk. Het is geen [aanvaardbare] politiek om zoiets te zeggen. Zeg deze dingen niet aan de wereld. Hou die voor jezelf. (Met dank aan brabosh.com).

Een dit is vers van de pers:

“Marcus and Zilberdik began their in-depth review of PA-approved media in May 2010, to determine how the PA responded to its commitments as put forth by the Quartet: to espouse nonviolence, to recognize the Jewish State of Israel, and to accept it as a partner for peace. […] the overwhelming conclusion was that messages put out directly or indirectly by the PA reflected a total abrogation of commitments to their own people,’ […] The book details hundreds of examples of cultural, educational and media sources that promote messages of hate among Palestinians and undermine the peace process with Israel. The book catalogues and contextualizes the PA’s numerous policies of glorifying terrorism, demonizing Israelis and Jews and rejecting Israel’s right to exist.” (lees hier)


Dit radicalisme, dat duidelijke racistische en genocidale trekken heeft, is stevig geworteld in de geschiedenis van de Palestijnse strijd, die al in de jaren twintig van de vorige eeuw begon en die van begin af aan gericht was tegen de Joodse aanwezigheid in Palestina en later tegen het bestaan van de Joodse staat zelf. Het Israëlische-Palestijnse conflict is ontstaan en heeft zich ontwikkeld in de context van de Arabische nationale en religieuze strijd tegen het bestaan van Israël en niet in de context van de “bezetting” van juni 1967.

Een feit is, dat de Fatah-beweging van de huidige “president’ Abbas, die oorspronkelijk de vernietiging van de staat Israël nastreefde, is al in 1959 opgericht. Deze beweging heeft haar bestaan veelal te danken gehad aan het onderdak en de steun van verschillende Arabische regimes. De PLO, de Palestijnse koepelorganisatie waar de Fatah een onderdeel van is, is in mei 1964 opgericht, dus drie jaar voor de “bezetting”. Het oorspronkelijke doel van de PLO was ook de gewapende “bevrijding” van Palestina, wat in feite neer kwam op de vernietiging van staat Israël. De PLO was opgericht op initiatief van de Arabische Liga en had in beginsel geen nationalistische Palestijnse oriëntatie, maar een Pan-Arabische oriëntatie.

Dit politieke radicalisme van de huidige Palestijnse leiderschap heeft ook wortels in de religieuze animositeit tegen de Joden die ook los staat van de “bezetting” van juni 1967. De Hamas, die wellicht de sterkste politieke beweging in de Palestijnse samenleving is, is de Palestijnse tak van de streng religieuze, Egyptische Moslimbroederschap. Hoewel de Hamas zelf pas in 1987 is opgericht, de invloed van de MB en haar religieuze denkbeelden op de Palestijnse strijd gaat terug naar de jaren dertig van de vorige eeuw. Historici zijn vrijwel over eens, dat de MB en de moefti van Jeruzalem met hun religieuze fanatisme, gewelddadigheid, Naziachtige Jodenhaat en propagandamethoden een sleutelrol speelden in de radicalisering van de Palestijnen en de escalatie van hun strijd tegen de Joodse aanwezigheid in het toenmalige Palestina en later tegen het bestaan van de Joodse staat.

Ten slotte moet men ook erkennen dat deze radicale stelling name ook te maken heeft met de belangen van de huidige Palestijnse politieke elites. Deze elites  hebben hun macht, aanzien en rijkdom bijna geheel te danken aan het Palestijnse-Israëlische conflict. Het opblazen van bussen en restaurants en het beschieten van Israëlische steden en dorpen is een miljardenbusiness geworden en een bron van internationale status en politieke macht.

4.
Israël en haar vrienden zouden in alle eerlijkheid moeten erkennen dat deze radicale politieke stellingname deels te wijten is aan de ervaringen van bijna 45 jaar Israëlische overheersing. Maar aan de andere kant zouden Mint Jan Faber en zijn geestverwanten ook moeten erkennen dat Israël-en Jodenhaat in de Arabische wereld en onder de Palestijnen in sterke mate verankerd zijn in sentimenten, belangen en denkbeelden die los staan van de “bezetting” en daarom dat het beëindigen daarvan misschien geen vrede zal brengen.

De Arabische revoluties van het afgelopen jaar hebben de situatie van Israël lastiger gemaakt, maar de vredesstrategie die door vele in het Westen wordt gezien als de manier om uit die lastige situatie te komen is een  gevaarlijke illusie. Dit betekent niet dat Israël niets kan en moet doen om haar relaties met haar buurlanden en de Palestijnen te verbeteren en dat Israël een vrijbrief heeft om de waardigheid en belangen van de Palestijnse bevolking aan haar militaire laars te lappen. Het betekent wel dat wij misschien op een andere manier over deze kwestie moeten gaan denken. Maar dat is voor een andere keer.